ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7482

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/1099
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachttermijn na ontdekking lekkage in gekochte woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de klachttermijn na de ontdekking van lekkages in een gekochte woning. [appellant] heeft de woning op 18 oktober 2001 gekocht en heeft in juni 2002 melding gemaakt van lekkages bij de makelaar van [geïntimeerde] en later ook rechtstreeks bij [geïntimeerde]. De kern van het geschil is wanneer de klachttermijn van artikel 7:23 BW is gaan lopen. [appellant] stelt dat de lekkages zijn ontstaan door hevige regenval in juni 2002, terwijl [geïntimeerde] aanvoert dat er ook in de periode van januari tot juni hevige regenval is geweest en dat de lekkages al eerder waren geconstateerd.

Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd over de gebreken, zoals vereist door de wet. Het hof overweegt dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de lekkages pas in juni 2002 zijn ontstaan. Bovendien blijkt uit de nota van Sanitair en Daktechniek WeeMaes dat de dakbedekking al vóór de koop in slechte staat verkeerde. Het hof concludeert dat de termijn tussen de ontdekking van de gebreken en de kennisgeving aan [geïntimeerde] te lang is geweest om als bekwame tijd te worden aangemerkt.

De slotsom is dat het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigt en de vorderingen van [appellant] afwijst. [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen door de rechters J.C. Fasseur-van Santen, E.J. van Sandick en M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 maart 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer : 04/1099
Rolnummer rechtbank : 200/03
Arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 27 maart 2008
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïnimeerde],
procureur: mr. J.N. de Blécourt.
Het verdere geding
Bij tussenarrest is een comparitie van partijen gelast welke op 3 december 2007 heeft plaatsgevonden. Daarna hebben partijen opnieuw stukken overgelegd voor arrest.
De verdere beoordeling van het hoger beroep
1. [geïntimeerde] heeft primair als verweer gevoerd dat [appellant] haar niet binnen bekwame tijd als bedoeld in artikel 7: 23 BW in kennis heeft gesteld van de lekkages die volgens [appellant] duiden op een of meer gebreken van de gekochte woning waardoor deze niet aan de koopovereenkomst beantwoordt.
2. Vast staat dat [appellant] de woning heeft gekocht op 18 oktober 2001 en melding van lekkages heeft gemaakt omstreeks de maand juni 2002 bij de makelaar van [geïntimeerde] en bij aangetekende brief van 18 juli 2002 rechtstreeks bij [geïntimeerde] zelf. Partijen twisten over de vraag wanneer de klachttermijn van artikel 7:23 BW in dit geval is gaan lopen. [appellant] stelt dat de lekkages omstreeks juni 2002 door hevige regenval zijn ontstaan, waarna hij deze meteen bij de makelaar van [geïntimeerde] heeft gemeld. [geïntimeerde] stelt hiertegenover dat het in de periode van januari tot juni ook menigmaal hevig geregend zal hebben. Voorts wijst zij erop dat onderaan de nota van Sanitair en Daktechniek WeeMaes van 30 juli 2004 (productie 2 bij memorie van grieven) in vetgedrukte letters staat vermeld:
" N.B
De dakbedekking op deze dakkapellen was totaal versleten, enige reparaties zou geen zin meer hebben. Dit had ik ook al geconstateerd toen dhr. [appellant] mij opbelde toen hij de woning net had gekocht!
Er waren diverse lekkages door scheurvorming in de dakbedekking en de PVC kiezelbakken."
3. Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft op voormeld onderschrift onder de nota van WeeMaes gereageerd op de comparitie van partijen. Hij heeft verklaard dat hij zich tot WeeMaes heeft gewend nadat het in april/mei 2002, toen het hevig regende, voor hem duidelijk was geworden dat de dakbedekking niet deugde; dat WeeMaes in juni 2002 kwam en de versleten dakbedekking constateerde en dat hij, [appellant], toen ‘wel gezegd (zal) hebben’ dat hij het huis net had gekocht. [appellant] heeft vervolgens te kennen gegeven dat volgens hem het onderschrift onder de nota dan wel klopt.
4. Uit de door [appellant] gebezigde bewoordingen ‘ik (zal) wel (tegen Weemaes toen zij in juni 2002 kwam) gezegd hebben … ’ valt af te leiden dat hij hierbij niet uit zijn herinnering putte. Verder valt op dat [appellant] onder 11 van de memorie van grieven nog aangaf dat de hevige regenval omstreeks juni 2002 plaatshad, maar dat hij ter comparitie heeft verklaard dat het in april/mei 2002 hevig regende. Gelet hierop is er geen reden om de tekst van het onderschrift van de nota van Weemaes niet letterlijk te nemen, zodat ervan uitgegaan moet worden dat Weemaes de lekkage al had geconstateerd net nadat [appellant] de woning had gekocht (op 18 oktober 2001). Hierbij heeft het hof nog meegewogen dat [appellant] geen enkel stuk in het geding heeft gebracht waaruit kan worden afgeleid dat het in de periode april-juni 2002 hevig heeft geregend, en evenmin een stuk van Weemaes waarin deze verklaart dat zij inderdaad medio 2002 voor het eerst de woning heeft gezien, hoewel het niet moeilijk of bijzonder kostbaar kan zijn geweest om zulke stukken te produceren.
5. Op zichzelf is niet in geschil dat de termijn die tussen de ontdekking van constatering van de gebreken net na de koop op 18 oktober 2001 en de kennisgeving van de gebreken aan [geïntimeerde] is verstreken, bij afweging van de betrokken belangen van partijen niet als bekwame tijd in de zin van artikel 6: 23 lid 1 BW kan worden aangemerkt. Het hof merkt hierbij op dat uit het feit dat Weemaes net na de koop de slechte staat van de dakbedekking had geconstateerd, valt af te leiden dat aan [appellant] al vóór de levering de mogelijkheid tot inspectie is geboden, waarbij tevens van belang is dat [geïntimeerde] (onder 14 memorie van grieven) naar voren heeft gebracht dat zij [appellant] ook alleen in de woning heeft gelaten. Indien, zoals de raadsman van [appellant] ter comparitie heeft betoogd, het onderschrift van de nota van Maes zo moet worden verstaan dat Weemaes net na de levering (die op 16 januari 2002 heeft plaatsgevonden) de gebreken had geconstateerd, dan kan dit [appellant] niet baten. Naar algemeen bekend is kan slechts een onderzoek korte tijd nadat de koper een lekkage heeft geconstateerd, uitsluitsel geven of deze lekkage een gevolg is van een bij de levering bestaand gebrek dan wel een andere oorzaak heeft. Daarom is ook de tijdspanne tussen (eind) januari 2002 en juni/juli 2002, toen de eerste klacht is gedaan, zo lang dat niet kan worden gezegd dat binnen bekwame tijd is geklaagd.
6. Het primaire verweer treft dus doel. Dit betekent dat het recht van [appellant] is vervallen om op de grond dat de woning niet aan de koopovereenkomst beantwoordt schadevergoeding te vorderen of (zoals in hoger beroep door wijziging van eis als subsidiaire vordering toegevoegd) gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst. Nu de, in hoger beroep als meer subsidiair ingestelde, vordering op grond van dwaling is gebaseerd op feiten die eveneens de stelling zouden kunnen rechtvaardigen dat de geleverde woning niet aan de koopovereenkomst beantwoordt, staat het onbenut verstrijken van voormelde klachttermijn ook in de weg aan toewijzing van deze vordering (HR 29 juni 2007, RvdW 2007, 236).
7. De slotsom is dat de enige grief faalt, het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de gewijzigde eis zal worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het hoger beroep hebben te dragen.
Beslissing
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Middelburg van 19 mei 2004;
wijst af het door [appellant] in hoger beroep meer of anders gevorderde;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 385,= aan verschotten en € 1.264 (2 punten tarief I) aan salaris voor de procureur;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Fasseur-van Santen, E.J. van Sandick en M.Y. Bonneur en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2008 in aanwezigheid van de griffier.