ECLI:NL:GHSGR:2008:BC6231

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/1459
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen voor faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 5 februari 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die in Rotterdam woont. De rechtbank had op 9 maart 2006 een definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar deze werd op 8 oktober 2007 beëindigd op voordracht van de rechter-commissaris. De appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij haar gronden aanvulde in november 2007. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 januari 2008 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. De bewindvoerder heeft het hof geadviseerd het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen, omdat hij geen verbeteringen in de situatie van de appellante verwachtte.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft voldaan. Zij heeft onvoldoende aangetoond dat zij actief heeft gesolliciteerd naar een voltijdse baan, en haar excuses voor het ontbreken van bewijsstukken werden als ontoereikend beschouwd. De appellante had niet alleen de verplichting om te solliciteren, maar ook om haar bewindvoerder en het hof op de hoogte te houden van haar inspanningen. Het hof oordeelde dat de appellante onvoldoende initiatief heeft getoond en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan tijdens de schuldsaneringsregeling.

De uitspraak van het hof verduidelijkt dat bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling, indien de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, er alleen sprake is van faillissement van rechtswege als er baten zijn om aan schuldeisers uit te keren. In dit geval was er geen sprake van baten, waardoor de appellante niet van rechtswege in staat van faillissement verkeert. Het hof heeft het bestreden vonnis deels vernietigd, maar de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Rekestnummer: R07/1459
Insolventienummer rechtbank: 06/235 R
arrest van de tweede civiele kamer van 5 februari 2008
in de zaak van
[appellante],
wonende te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. C.J. Dreef.
Het geding
Bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 9 maart 2006 2007 is ten aanzien van [appellante] de definitieve schuldsaneringsregeling uitgesproken. Deze schuldsaneringsregeling is op voordracht van de rechter-commissaris beëindigd bij vonnis van voornoemde rechtbank van 8 oktober 2007. Tegen laatstbedoeld vonnis heeft [appellante] beroep ingesteld bij het op 15 oktober 2007 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift. Bij brief van 26 november 2007 zijn de gronden van het beroep aangevuld. De oorspronkelijke bewindvoerder, de heer M.J.M. Wenders, heeft het hof bij brief van 7 januari 2008 kopieën toegezonden van zijn aan de rechtbank uitgebrachte verslagen. De onlangs door de rechtbank benoemde nieuwe bewindvoerder, de heer G.J. van Rossen van Modus Vivendi B.V., heeft bij brief met bijlagen van 24 januari 2008 gereageerd op het ingestelde hoger beroep.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2008. Verschenen zijn [appellante], bijgestaan door mr. A.K.J. Plaisier, advocaat te Rotterdam, en de huidige bewindvoerder.
De beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende overwogen. [appellante] heeft niet, althans onvoldoende, aan haar informatieverplichting voldaan. Ook heeft zij niet voldaan aan haar plicht zich tot het uiterste in te spannen om actief en aantoonbaar te zoeken naar betaald werk en haar bewindvoerder gevraagd en ongevraagd op de hoogte te houden van haar sollicitatieactiviteiten. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [appellante] eerst een opleiding is gaan volgen, vervolgens bevallen is van een kind en thans in afwachting is van verder advies van de sociale dienst omtrent het vinden van werk. Zij heeft tot op heden nauwelijks tot geen initiatief getoond om een betaalde baan te vinden. Voorts heeft [appellante] een tweetal bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan. Vervolgens heeft de rechtbank deze schuldsaneringsregeling beëindigd.
2. De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat. [appellante] is van mening dat haar ten onrechte door de rechtbank wordt verweten dat zij bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan en zich niet aantoonbaar tot het uiterste heeft ingespannen om betaald werk te vinden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij in mei 2007 is bevallen van een zoon en dat - rekening houdend met haar zwangerschapsverlof - zij weer zou kunnen gaan werken of solliciteren in juli 2007. [appellante] stelt dat zij dat ook gedaan heeft. Al dan niet door tussenkomst van het CWI heeft zij verschillende keren gesolliciteerd. In verband met haar aanstaande verhuizing naar Schiedam heeft zij aldaar met het CWI afspraken gemaakt over haar sollicitatieactiviteiten. Omdat zij een alleenstaande ouder met twee jonge kinderen is, streeft [appellante] daarbij geen volledige baan van 40 uur na. De schuld aan de Belastingdienst is ontstaan omdat haar abusievelijk te veel zorgtoeslag is uitbetaald, welke schuld wordt verrekend met de nog te betalen toeslag. Voorts heeft [appellante] getracht een opleiding bij Schoevers te volgen, waarvan de bewindvoerder op de hoogte was. De broer van [appellante] betaalt met ingang van september 2007 maandelijks € 200,– op deze schuld af.
3. De nieuwe bewindvoerder heeft onder meer het volgende aangevoerd. In het vonnis van 9 maart 2006 heeft de rechtbank in het dictum opgenomen dat [appellante] zich aantoonbaar tot het uiterste dient in te spannen om een voltijdse dienstbetrekking, waarmee zij inkomsten verwerft, te verkrijgen en te behouden. De voormalige bewindvoerder heeft [appellante] bij herhaling op haar verplichtingen gewezen. [appellante] heeft zich voor en na haar zwangerschap terughoudend opgesteld ten aanzien van het vinden van betaald werk.
4. Ter zitting van het hof hebben [appellante] en de bewindvoerder hun standpunten toegelicht, waarbij nog het volgende naar voren is gekomen. [appellante] heeft betoogd dat zij per e-mail heeft gesolliciteerd op vacatures die zij van het CWI kreeg toegezonden. Omdat zij niet de beschikking heeft over een printer, heeft zij geen bewijzen van haar sollicitaties over kunnen leggen. De schuld aan de Belastingdienst zou inmiddels afgelost zijn.
De bewindvoerder heeft het hof geadviseerd het bestreden vonnis te bekrachtigen, ook omdat hij voor de toekomst geen verbeteringen verwacht.
Met het oog op de per 1 januari 2008 gewijzigde Faillissementswet, waarbij ook artikel 350 van de wet gewijzigd is, heeft het hof ter zitting nog gevraagd of ingeval van bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling nog enige uitkering aan schuldeisers verwacht kan worden. De bewindvoerder heeft verklaard dat het saldo op de boedelrekening dermate gering is dat na betaling van het salaris van de bewindvoerder en de kosten geen baten meer voor de schuldeisers resteren.
5. Het hof stelt voorop dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Van de schuldenaar wordt verwacht dat hij zich zoveel mogelijk inspant om inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan. Ook voor ouders met jonge kinderen geldt dat zij fulltime dienen te werken, althans actief dienen te solliciteren naar een volledige baan.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellante] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, met name haar inspannings- en informatieverplichting, niet naar behoren is nagekomen. Zij heeft niet aangetoond dat zij vóór en na haar zwangerschap(sverlof) voldoende - dat wil zeggen ten minste vier maal per maand - heeft gesolliciteerd naar voltijds werk. Ook na haar zwangerschap heeft zij een onvoldoende actieve houding ingenomen door af te wachten tot haar consulent bij het CWI weer beschikbaar was. Dat zij via internet of per e-mail heeft gesolliciteerd is niet aannemelijk geworden, nu ook in hoger beroep geen enkel bewijs is overgelegd van sollicitatieactiviteiten. Dat [appellante] geen printer had, is hiervoor een ontoereikend excuus, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat die gegevens ook niet elders hadden kunnen worden geprint. [appellante] heeft zelfs niet de moeite genomen om de bewindvoerder (en het hof) te informeren over haar sollicitaties, bijvoorbeeld aan de hand van een lijst met data, namen van bedrijven en contactpersonen waar zij heeft gesolliciteerd en een overzicht van de ontvangen reacties op die sollicitaties. [appellante] moet op de hoogte geweest zijn van haar verplichtingen nu de rechtbank reeds in het toelatingsvonnis een uitdrukkelijke beslissing heeft opgenomen over haar inspanningsplicht en ook uit de verslagen van de (voormalige) bewindvoerder blijkt dat [appellante] in het verleden bij herhaling op haar inspanningsplicht is gewezen, alsmede op de noodzaak de bewindvoerder volledig in te lichten over haar sollicitatieactiviteiten en financiële gegevens. [appellante] is ter zitting in hoger beroep voorgehouden dat volgens de 285-verklaring ook in het schuldhulpverleningstraject sprake was van een ongemotiveerde houding.
Daarnaast is gebleken dat tijdens de schuldsaneringsregeling een nieuwe schuld van ruim € 1.600,– aan Schoevers is ontstaan. Dat haar broer toegezegd zou hebben deze schuld voor zijn rekening te willen nemen, doet daar niet aan af. Bovendien blijft [appellante] jegens Schoevers aansprakelijk.
6. De hiervoor vermelde aan [appellante] gemaakte verwijten hebben betrekking op het niet naar behoren nakomen van elementaire uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Gelet op de ernst van de verwijten rechtvaardigen die ieder op zich tussentijdse beëindiging van de regeling. Er zijn onvoldoende feiten gesteld of gebleken waaruit volgt dat die verwijten [appellante] niet toegerekend kunnen worden. Ook is niet gebleken van omstandigheden die voortzetting van de schuldsaneringsregeling - eventueel met een verlenging van de looptijd daarvan - niettemin rechtvaardigen.
7. Ten tijde van het uitspreken van het bestreden vonnis bepaalde artikel 350 Fw (oud) dat indien de beëindiging van de schuldsaneringsregeling geschiedt op grond van (onder meer) het niet naar behoren nakomen van de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeert, zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In het sinds 1 januari 2008 gewijzigde artikel 350 (lid 3 aanhef en sub c jo. lid 5) Fw is uitgangspunt dat bij beëindiging van de regeling, ingeval de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, van een faillissement van rechtswege alleen sprake is indien er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Die situatie doet zich hier niet voor, aangezien de bewindvoerder ter zitting heeft verklaard dat de boedel geen baten bevat om na aftrek van het bewindvoerdersalaris en de kosten enige uitdeling aan schuldeisers te doen. Op grond van het overgangsrecht is de gewijzigde tekst van de wet ook van toepassing op lopende schuldsaneringsregelingen, zodat het hof in het dictum van dit arrest zal bepalen dat geen sprake zal zijn van het van rechtswege verkeren in staat van faillissement na het in kracht van gewijsde gaan van de uitspraak.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis deels wordt vernietigd als na te melden, en voor het overige, waaronder de tussentijdse beëindiging van de regeling, wordt bekrachtigd.
De beslissing
Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, voor zover het betrekking heeft op de benoeming van een rechter-commissaris en de aanstelling van een curator en aan deze last is gegeven tot openen van de aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen;
- verstaat dat [appellante] niet van rechtswege in staat van faillissement verkeert na het in kracht van gewijsde gaan van deze uitspraak;
- bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs J.M. van der Klooster, K.I. Hilberts-de Jong en B. Wessels, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2008 in aanwezigheid van de griffier.