GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector handel
Rolnummer Rechtbank : KG 06/317
arrest van de eerste civiele kamer d.d. 28 februari 2008
HET CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Rijswijk,
appellant,
hierna te noemen: het COA,
procureur: mr. E.E. van der Kamp,
1. [Naam],
2. [Naam],
3. [Naam],
allen wonende te Den Haag (gemeente ’s-Gravenhage),
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
procureur: mr. K. Mohassel Zadeh .
Bij exploot van 19 juli 2006 is het COA in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 juli 2006, door de voorzieningenrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft het COA drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Op 14 januari 2008 hebben partijen de zaak voor het hof doen bepleiten door hun procureurs, beide aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ten slotte heeft het COA de stukken overgelegd en hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1 [geïntimeerden] hebben op 26 november 1998 in Nederland asiel aangevraagd. Bij beslissingen van 21 juni 2005 zijn hun verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd verleend. Zij verbleven toen niet in een asielzoekerscentrum, maar in een woning, gelegen [adres] te Den Haag, die behoort tot de zogenaamde Kleinschalige Centrale Opvang (verder ook: de KCO-woning). De KCO-woning wordt ten behoeve en op kosten van het COA gehuurd door de stichting SHAM van woningcorporatie Vestia (verder: Vestia).
1.2 Bij brieven van 3 augustus 2005 heeft het COA aan [geïntimeerden] onder meer medegedeeld dat zij wegens bovenstaande verblijfsvergunningen niet langer zijn aangewezen op de door het COA verzorgde opvang, maar dat zij in aanmerking komen voor huisvesting in een van gemeentewege opgegeven woonruimte. Aan hen is voorts meegedeeld dat zij zelf op zoek kunnen gaan naar huisvesting en dat het COA hun éénmaal passende huisvesting zal aanbieden indien zij, als zij voor bemiddeling aan de beurt zijn, zelf nog geen woonruimte hebben.
1.3 Op 3 augustus 2005 heeft naar aanleiding van de verkregen verblijfvergunningen tevens tussen [geïntimeerden] en een medewerker van het COA een zogenaamd verblijfsvergunninghoudersgesprek plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek is aan [geïntimeerden] gevraagd of zij er belangstelling voor hadden om in de KCO-woning te blijven wonen. In dat geval zou het COA bewerkstellingen dat bij Vestia navraag zou worden gedaan of het mogelijk is om de KCO-woning “om te klappen”. Dit zou ertoe leiden dat de huurovereenkomst tussen de stichting SHAM en Vestia wordt vervangen door een huurovereenkomst tussen [geïntimeerden] en Vestia. [geïntimeerden] hebben in dat gesprek aangegeven daarvoor geen belangstelling te hebben.
1.4 Bij brief van 23 augustus 2005 heeft het COA aan [geïntimeerden] een volgens hem passende woonruimte aangeboden, gelegen [adres] te Rijswijk. [geïntimeerden] hebben die woning geweigerd. In het daarop op 6 september 2005 volgende gesprek over die weigering heeft het COA aan [geïntimeerden] medegedeeld dat bij handhaving van die weigering de verstrekkingen door het COA aan hen zouden eindigen. [geïntimeerden] zijn op hun weigering niet teruggekomen. Bij besluit van 19 september 2005 heeft het COA de verstrekkingen per die datum beëindigd. Het COA heeft dat bij brief van gelijke datum aan [geïntimeerden] medegedeeld en daarbij tevens medegedeeld dat zij de KCO-woning met onmiddellijke ingang dienen te verlaten. [geïntimeerden] hebben de woning niet verlaten. Tegen het besluit van het COA hebben [geïntimeerden] geen rechtsmiddel aangewend. Bij brief van 2 maart 2006 zijn [geïntimeerden] namens het COA gesommeerd de KCO-woning binnen drie dagen te ontruimen. Aan die sommatie hebben zij geen gevolg gegeven.
2. Het COA heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat deze [geïntimeerden] zal veroordelen de KCO-woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, met machtiging van het COA om dit vonnis bij niet-voldoening met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter heeft, na aanhouding van de zaak, de vordering afgewezen omdat naar haar oordeel in dit geval het COA bij de ontruiming geen spoedeisend belang heeft, nu de KCO-woning na vertrek van [geïntimeerden] niet langer voor de opvang van asielzoekers zal worden gebuikt maar weer ter beschikking van Vestia zal worden gesteld. Ook het financiële belang van het COA achtte de voorzitter onvoldoende spoedeisend, nu het COA op een in maart 2006 door [geïntimeerden] gedaan verzoek tot omklapping afwijzend heeft beslist, terwijl het zijn kosten aanzienlijk had kunnen beperken door op dat verzoek de zaak voortvarend op te pakken.
3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder a, van de Regeling vestrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 eindigen de verstrekkingen aan asielzoekers, indien aan hen een verblijfsvergunning is verleend, op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten een centrum kan worden gerealiseerd. Het COA hanteert bij woningen, behorende tot de Kleinschalige Centrale Opvang, daarnaast als beleidsregel dat, alvorens de procedure om tot een woningaanbieding te komen te starten, eenmalig aan een verblijfsvergunninghouder wordt gevraagd of deze er belangstelling voor heeft om op het huidige adres te blijven wonen.
4. De tweede grief strekt ten betoge dat de voorzieningenrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het COA onvoldoende spoedeisend belang bij zijn ontruimingsvordering heeft. Het COA stelt daarbij voorop dat in deze procedure niet ter discussie staat dat [geïntimeerden] zich zonder recht of titel in de KCO-woning bevinden en aldus voortdurend onrechtmatig jegens het COA handelen, en dat het dan ook vast staat dat het in een eventuele bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld. Dit volstaat naar de mening van het COA al om een spoedeisend belang aan te nemen. Ter zake van zijn financiële belang meent het COA dat de voorzieningenrechter ten onrechte doorslaggevend belang heeft gehecht aan het volgens [geïntimeerden] in maart 2006 aan het COA gedane verzoek om alsnog tot omklapping over te gaan. Het COA brengt naar voren dat het daartoe geen verplichting heeft en dat het goede redenen heeft om niet in een willekeurig stadium van de woningweigeringsprocedure af te wijken van zijn systematische aanpak en het daarbij gehanteerde beleid.
5. De grief slaagt. Onherroepelijk staat vast dat het COA de verstrekkingen aan [geïntimeerden] rechtmatig heeft beëindigd en dat [geïntimeerden] de KCO woning dienden te verlaten. Het is daarom hoogst waarschijnlijk dat het COA in een bodemprocedure in het gelijk zal worden gesteld. Voorts mochten [geïntimeerden] aan het beleid van het COA ter zake van het omklappen van woonrechten, behorende tot de Kleinschalige Centrale Opvang, niet de verwachting ontlenen dat het COA de procedure daartoe op hun verzoek (opnieuw) in gang zou zetten, nadat zij eerder hadden aangegeven daarvoor geen belangstelling te hebben. [geïntimeerden] hebben wel aangevoerd dat een medewerker van het COA daartoe een toezegging heeft gedaan, maar dat is door het COA gemotiveerd betwist en door [geïntimeerden] niet verder onderbouwd, zodat dat niet is komen vast te staan. Door na het onherroepelijk beëindigen van de verstrekkingen de woning niet te verlaten, ondanks aanzegging en sommatie, handelen [geïntimeerden] bij voortduring onrechtmatig jegens het COA. Bij het beëindigen van die onrechtmatige toestand heeft het COA een spoedeisend belang, reeds uit oogpunt van beleidshandhaving en het voorkomen van precedentwerking. De verplichting tot die beëindiging rust op [geïntimeerden]; het gaat niet aan hun medewerking daaraan afhankelijk te stellen van het in gang zetten van een procedure tot omklapping door het COA, iets waartoe het jegens hen niet verplicht is. Dat wordt niet anders doordat het in het concrete geval voor het COA mogelijk goedkoper zou zijn om alsnog een dergelijke procedure in gang te zetten, nog daargelaten dat het geenszins aannemelijk is gemaakt dat Vestia daaraan wil meewerken. Tegenover het spoedeisende belang van het COA om aan de reeds geruime tijd durende onrechtmatige situatie een eind te maken staat niet meer dan het belang van [geïntimeerden] om hun onrechtmatig verblijf in de woning voort te zetten. Niet is gesteld of gebleken dat door het doen nakomen door [geïntimeerden] van hun verplichting tot beëindiging van de door hen voortdurende onrechtmatige toestand gevaar optreedt voor hun leven of gezondheid, dan wel een daarmee vergelijkbaar risico. De vordering tot ontruiming dient dan ook te worden toegewezen.
6. Nu de tweede grief slaagt, volgt daaruit dat het vonnis niet in stand kan blijven. Toewijzing van de vordering brengt met zich dat [geïntimeerden] de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep moeten dragen. Daarmee slaagt ook de daarop betrekking hebbende derde grief. Gelet op deze uitkomst heeft het COA bij behandeling van zijn eerste grief geen belang meer, zodat het hof daarvan afziet.
- venietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw recht doende:
- veroordeelt [geïntimeerden] om de KCO-woning aan het [adres] nr. 173 (2591TD) te Den Haag binnen drie dagen na betekening van dit arrest te ontruimen en ontruimd te houden met al het hunne en de hunnen;
- machtigt het COA om dit arrest na betekening ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm, indien [geïntimeerden] aan deze veroordeling niet voldoen;
- veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding aan de zijde van het COA, voor de eerste aanleg tot 11 juli 2006 vastgesteld op € 900,88 aan verschotten en € 1.244,-aan salaris voor de procureur en voor het hoger beroep tot op heden op € 380,87 aan verschotten en € 2.682,- aan salaris voor de procureur;
- bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A.E.A.M. van Waesberghe en M.J. Kuiper en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2008 in aanwezigheid van de griffier.