Rolnummer: 22-001831-06
Parketnummer: 10-150184-03
Datum uitspraak: 28 januari 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1957,
[adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 10 december 2007 en 14 januari 2008.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen bij inleidende dagvaarding, zoals op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven, vermeld staat en van welke nadere omschrijving tenlastelegging een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de dagvaarding nietig verklaard ten aanzien van het negende en tiende gedachtestreepje van de als 2 primair tenlastegelegde verlengde invoer en is de verdachte van het onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken alsmede ter zake van het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is kennelijk niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overweging met betrekking tot de redelijke termijn
Naar het oordeel van het hof is er in de onderhavige zaak, hoewel er geruime tijd is verlopen tussen de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld, te weten 18 januari 2005, en het wijzen van het onderhavige arrest, geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu het om een grote, gecompliceerde strafzaak gaat met meerdere, gelijktijdig terecht staande verdachten, waarin mede op verzoek van de verdachte diverse nadere onderzoeken - mede in het buitenland - hebben plaatsgevonden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van verdachte bepleit dat de verklaringen van G. Stoffels niet betrouwbaar kunnen worden geacht.
Het hof verwerpt dit verweer, nu deze verklaringen naar het oordeel van het hof wel betrouwbaar zijn, mede omdat zij voldoende consistent zijn en genoegzaam steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden door een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op strafvermindering, daartoe stellende dat een vormverzuim heeft plaatsgevonden, zoals weergegeven op pagina 2 tot en met pagina 4 van haar pleitnota onder 'Vormverzuim' en 'Juridisch kader'.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat de aanvankelijke gang van zaken rond het horen van getuige [getuige 2] niet geheel vlekkeloos is geweest. In een later stadium is getuige [getuige 2] evenwel alsnog door de rechter-commissaris gehoord in aanwezigheid van de verdediging. Daarom is hier geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim zoals genoemd in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Voor strafvermindering zoals hier bepleit bestaat dan ook onvoldoende grond.
Het hof verwerpt dit verweer derhalve.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot harddrugs.
De ernst daarvan behoeft geen betoog.
Voorts heeft verdachte zich samen met mededader [mededader 1] schuldig gemaakt aan bedreiging tegen het leven van
[medeverdachte] gericht.
In het voordeel van verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2007, niet recentelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud) en 10a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 45 (oud), 47 en 285 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3 en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. Wurzer,
mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. C.M.P. Flint-Van Noort, in bijzijn van de griffier mr. I. Appel.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2008.