ECLI:NL:GHSGR:2007:BX6590

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/404
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwang en kosten in hoger beroep tegen de Gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellant, wonende te Rotterdam, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 26 januari 2005, waarin de rechtbank de Gemeente Rotterdam als geopposeerde heeft aangemerkt. De zaak betreft een dwangbevel dat door de Gemeente is uitgevaardigd voor kosten van bestuursdwang, die voortvloeien uit een aanschrijving tot herstelwerkzaamheden aan een pand. De Gemeente had de toenmalige eigenares van de appartementsrechten aangesproken om noodzakelijke voorzieningen te treffen, maar deze had geen rechtsmiddelen aangewend tegen het aanschrijvingsbesluit. Het hof heeft vastgesteld dat het aanschrijvingsbesluit formele rechtskracht heeft, omdat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Dit betekent dat de Gemeente terecht heeft gehandeld door bestuursdwang toe te passen, aangezien de werkzaamheden niet binnen de gestelde termijn waren uitgevoerd.

De appellant heeft in zijn grief aangevoerd dat de kosten van de bestuursdwang onredelijk hoog zijn en dat er geen lonendheidsberekening is gemaakt. Het hof heeft echter geoordeeld dat de Gemeente op rechtens juiste gronden heeft gehandeld en dat de grief van de appellant niet slaagt. Het hof heeft de argumenten van de appellant, waaronder het verzoek om een deskundigenrapport, verworpen. De kosten die door de aannemer zijn gemaakt, zijn door de Gemeente op een zorgvuldige manier vastgesteld en de appellant is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 291,- aan verschotten en € 1.631,- aan salaris voor de procureur.

Uitspraak

Uitspraak: 22 februari 2007
Rolnummer: 05/404
Rolnr. rechtbank: 212503/ HAZA 04-707
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[appellant]
wonende te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. E. Kars,
tegen
De gemeente ROTTERDAM,
zetel houdend te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
procureur: mr. W. Taekema.
Het geding
Bij exploot van 16 maart 2005 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 26 januari 2005 door de rechtbank te Rotterdam gewezen tussen [appellant] als opposant en de Gemeente als geopposeerde. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het vonnis aangevoerd, die door de Gemeente bij memorie van antwoord (met producties) is bestreden.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
Over de in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.7 door de rechtbank vastgestelde feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Gezien deze feiten en hetgeen overigens uit de processtukken blijkt gaat het hier om het volgende.
1. Bij besluit van 9 augustus 2001 heeft de Gemeente op de voet van het bepaalde in de artikelen 14 en 17 van de Woningwet de toenmalige eigenares van de appartementsrechten 8A-I en 8A-II in het pand aan de [adres] S.C. Meerstadt, aangeschreven tot het treffen van voorzieningen, het verrichten van herstelwerkzaamheden en het aanbrengen van verbeteringen in en aan de woningen, zulks onder verwijzing naar een bijgevoegde gebrekenlijst, en een bijgevoegde voorzieningenlijst. Daarbij is Meerstadt, onder aanzegging van bestuursdwang, een termijn gesteld tot zes weken na datum aanschrijving. Tegen dit besluit heeft Meerstadt geen rechtsmiddel aangewend.
2. Bij brief van 10 december 2001 heeft de Gemeente medegedeeld te hebben vastgesteld dat de aangezegde (herstel)werkzaamheden niet, dan wel niet volledig, binnen de aangezegde termijn waren verricht en dat de Gemeente om die reden voornemens was om bestuursdwang toe te passen, in dier voege dat van gemeentewege op kosten van Meerstadt of haar rechtsopvolger(s) tot uitvoering van de (herstel)werkzaamheden zou worden overgegaan.
3. In 2002 heeft het in Rotterdam gevestigde Aannemersbedrijf Musters B.V. (hierna: Musters) in en aan het pand (herstel)werkzaamheden verricht, waarvoor zij facturen aan de Gemeente heeft verzonden tot een totaalbedrag van € 51.512,80. Bij brief van 19 november 2002 heeft de Gemeente Meerstadt verzocht deze kosten, vermeerderd met € 7.726,92 wegens “beheerskosten 15 %”, zijnde totaal € 59.239,72 te voldoen. Betaling van dit bedrag is uitgebleven en de appartementsrechten zijn nadien verkocht en geleverd aan [appellant]. In de beide leveringsaktes wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van de op de woningen rustende gemeentelijke aanschrijving en het uit dien hoofde nog openstaande bedrag.
4. De Gemeente heeft vervolgens op 16 december 2003 aan [appellant], na hem vergeefs tot betaling van het openstaande bedrag te hebben gesommeerd, voor een totaalbedrag van € 73.519,55 een dwangbevel doen betekenen ter zake van de kosten bestuursdwang, rente en invorderingskosten. Stellende dat voor bestuursdwang geen noodzaak bestond en de daarbij opgevoerde kosten buitensporig hoog waren, heeft [appellant] daartegen verzet aangetekend, welk verzet heeft geleid tot het thans bestreden vonnis. Daarbij is de vordering van [appellant] om het dwangbevel buiten effect te stellen afgewezen en is [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
5. In zijn tegen dit vonnis voorgedragen grief komt [appellant] op tegen de overweging van de rechtbank dat aan de zogenoemde lonendheidsberekening, waarbij de kosten verbonden aan de uitvoering van een aanschrijving worden afgezet tegen de daarvan te verwachten opbrengsten, geen belang toekomt bij de beoordeling van de vraag of de door de Gemeente gemaakte kosten onredelijk hoog zijn. Door de lonendheidsberekening achter te houden wordt hem de mogelijkheid ontnomen inzicht te verkrijgen in omvang en redelijkheid van de door de aannemer gemaakte kosten, zo stelt [appellant], nu andere toetsingsmogelijkheden ontbreken. Overigens meent [appellant] dat de Gemeente de aannemer aan de uitgebrachte offerte had moeten houden en voor zover sprake was van meerwerk had de Gemeente (de rechtsvoorgang(st)er van) [appellant] eerst in de gelegenheid moeten stellen dit meerwerk goed te keuren, dan wel zelf te doen uitvoeren. Zonodig dient door middel van een op kosten van de Gemeente op te stellen deskundigenrapport inzicht in de factuurbedragen te worden verkregen, aldus [appellant], die tot slot getuigenbewijs heeft aangeboden.
6. Het hof stelt voorop dat het aanschrijvingsbesluit van 9 augustus 2001 formele rechtskracht heeft, nu daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Zulks brengt met zich dat in de onderhavige procedure van de rechtmatigheid van deze aanschrijving dient te worden uitgegaan en daarmee dat de Gemeente (de rechtsvoorgang(st)er van) [appellant] terecht en op rechtens juiste gronden heeft aangeschreven tot het verrichten van de in dat besluit genoemde (herstel)werkzaamheden. Aangezien (de rechtsvoorgang(st)er van) [appellant] de aangezegde werkzaamheden, naar tussen partijen vaststaat, niet (geheel) binnen de daarbij aangezegde termijn heeft verricht of heeft doen verrichten, heeft de Gemeente zich blijkens het bepaalde in de artikelen 5:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en 125 Gemeentewet, vervolgens op rechtens juiste gronden bevoegd geacht ter zake bestuursdwang toe te passen. Daarmee kan ter toetsing thans slechts voorliggen de vraag of de wijze waarop de Gemeente van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, niet in strijd komt met (geschreven of ongeschreven) rechtsregels, waaronder begrepen de beginselen van behoorlijk bestuur.
7. In dit verband heeft [appellant] zich in zijn grief onder meer beklaagd over de omvang van het in rekening gebrachte meerwerk. Nu daarbij is afgeweken van de door Musters uitgebrachte offerte meent [appellant] dat hij eerst in de gelegenheid gesteld had moeten worden dit meerwerk zelf te doen uitvoeren. Het hof is echter van oordeel dat, nu (de rechtsvoorgang(st)er van) [appellant] van gemeentewege reeds op 17 juli 2001 mededeling is gedaan van de in en aan de woningen te treffen voorzieningen en de daarvoor bestaande subsidiemogelijkheden, alsmede van de mogelijkheid daartegen (mondeling of schriftelijk) zienswijzen in te brengen en nu zij in kennis is gesteld van het voornemen van de Gemeente ter zake een bestuursdwangaanschrijving te doen uitgaan, het enkele feit dat [appellant] de te verrichten (herstel)werkzaamheden zelf mogelijk beter of goedkoper had kunnen (laten) verrichten niet voldoende is voor de conclusie dat de Gemeente bij de wijze van uitvoering van die werkzaamheden en de daarbij gemaakte keuzes jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld.
8. Daarnaast heeft te gelden dat Musters ter zake van de te verrichten (herstel)werkzaamheden op 4 februari 2002 een gedetailleerde begroting heeft opgesteld, welke door F. Onderwater, kostentoetser bij de afdeling Woningtoezicht van de Gemeente, is getoetst op normen en prijzen en door deze op 7 februari 2002 voor akkoord is getekend. Musters heeft haar begroting vervolgens op 21 augustus 2002 voorzien van een meer-/minderwerkopstelling, waarin zij per werkonderdeel heeft aangegeven in welke mate de in rekening gebrachte bedragen afwijken van die opgenomen in de oorspronkelijke begroting van 4 februari 2002. In de sedertdien op basis van de oorspronkelijke begroting aan de Gemeente gefactureerde termijnbedragen is telkens naar deze meer-/minderwerkopstelling verwezen en heeft, waar nodig, verrekening daarmee plaatsgevonden. De facturen van Musters zijn tot slot alle door S.P. Biekhram, inspecteur van Woningtoezicht, die de verrichte werkzaamheden ook heeft gecontroleerd, voor akkoord getekend. Voor zover [appellant] zich in zijn grief beklaagt over (het ontbreken van gegevens omtrent) de hoogte en de redelijkheid van het door Musters in rekening gebrachte meerwerk faalt deze dan ook.
9. Het hof stelt verder vast dat de klacht van [appellant] aangaande het ontbreken van een lonendheidsberekening, ziet op het besluitvormingstraject voorafgaand aan de bestuursdwangaanschrijving van 9 augustus 2001. Nu dit besluit formele rechtskracht heeft verkregen dient echter ervan te worden uitgegaan dat ook bij de voorbereiding van dit besluit geen rechtsbeginselen zijn geschonden en de besluitvorming ook in zoverre zorgvuldig en rechtmatig is geschied. Overigens heeft de Gemeente onweersproken gesteld dat de aanschrijving zag op het verhelpen van achterstallig onderhoud, zodat de kosten daarvan volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de lonendheidstoets buiten beschouwing moeten blijven. Ook in zoverre kan de grief derhalve niet slagen.
10. Het door [appellant] tot slot, in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod zal als onvoldoende concreet en specifiek worden gepasseerd, terwijl het hof, gelet op hetgeen het in rechtsoverweging acht heeft vastgesteld en overwogen, ook voor een deskundigenbericht geen aanleiding ziet. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen, onder verwijzing van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in beroep, aan de zijde van de Gemeente tot aan deze uitspraak begroot op € 291,- aan verschotten en op € 1.631,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, A.E.A.M. van Waesberghe en D.J. de Brauw en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 februari 2007 in aanwezigheid van de griffier.