ECLI:NL:GHSGR:2007:BC1557

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
572-H-05
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mos-Verstraten
  • A. van Nievelt
  • J. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang en eenhoofdig gezag in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 19 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het gezag en de omgang van de kinderen van de ouders, hierna de moeder en de vader genoemd. De moeder, vertegenwoordigd door procureur mr. W. Heemskerk, verzocht om eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door procureur mr. E.J.W. Schuijlenburg, zich verzette tegen dit verzoek. De Raad voor de Kinderbescherming, als informant, heeft in zijn rapportage aangegeven dat er al geruime tijd geen communicatie meer plaatsvindt tussen de ouders en dat dit een onaanvaardbaar risico voor de kinderen met zich meebrengt. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen angstig zijn voor de vader en dat er geen basis is voor gezamenlijk gezag. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen, terwijl de omgang van de vader met de kinderen voor een periode van drie jaar is ontzegd. Het hof heeft benadrukt dat het ouderlijk gezag in het belang van de kinderen moet worden uitgeoefend en dat de huidige situatie rust en zekerheid voor de kinderen vereist. De vader heeft aangegeven dat hij graag contact met de kinderen wil, maar het hof oordeelt dat dit in de huidige omstandigheden niet mogelijk is zonder ernstige gevolgen voor de geestelijke ontwikkeling van de kinderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de overige verzoeken in hoger beroep zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 19 december 2007
Rekestnummer. : 572-H-05
Rekestnr. rechtbank : 04.3244
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. W. Heemskerk,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E.J.W. Schuijlenburg.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 7 december 2005, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek te verrichten en het hof daarover te rapporteren en adviseren als omschreven in rechtsoverweging 5 van die beschikking.
Bij brief, ingekomen op 19 juli 2007, heeft de raad zijn rapportage aan het hof doen toekomen.
Van de zijde van de raad is bij het hof op 10 september 2007 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 28 november 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H.E. Brokers-van Dijk en de vader, bijgestaan door zijn procureur. De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd.
VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Uit de voormelde rapportage van de raad blijkt het volgende. De raad stelt allereerst dat de vader en de moeder reeds enkele jaren niet met elkaar communiceren. Zij geven wel aan de intentie te hebben de andere ouder tegemoet te willen komen, maar beiden houden vast aan hun eigen visie en zijn van mening dat de houding en het gedrag van de andere ouder dient te veranderen. Vervolgens stelt de raad dat het gezamenlijk gezag niet langer de belangen van de kinderen dient. De moeder dient naar de mening van de raad met het eenhoofdig gezag te worden belast. De raad voert daartoe aan dat de vader onvoldoende inzet heeft getoond om de kinderen te zien en op de hoogte te blijven van hun ontwikkelingen. Daarnaast blijkt de vader de in het belang van de kinderen zijnde beslissingen tegen te werken. Voorts stelt de raad dat het, ondanks dat [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] blijk geven van angst voor de vader, in het belang van de kinderen is dat op termijn een mogelijkheid tot contact blijft bestaan, en adviseert de raad aan de moeder te streven naar een omgangsregeling in aanwezigheid van een derde, voor beide partijen acceptabele, neutrale persoon. Verder stelt de raad dat de vader zijn betrokkenheid en interesse in de kinderen kan tonen door zich door de moeder te laten informeren over de ontwikkeling van de kinderen en acht de raad het van belang dat de moeder [de minderjarige sub 3] informeert over zijn afkomst en hiermee niet wacht tot hij ouder is.
2. De moeder betoogt ter terechtzitting dat het advies van de raad, zoals neergelegd in voormelde rapportage, gevolgd moet worden, dat wil zeggen dat de moeder met het eenhoofdig gezag moet worden belast en dat er voorlopig geen omgang tussen de vader en de kinderen moet plaatsvinden. Voorts stelt de moeder dat het lijkt alsof de vader zich hierbij al heeft neergelegd, nu er vanaf december 2004 tussen hem en de kinderen geen contact meer is geweest en de vader ook geen pogingen heeft ondernomen contact te zoeken door bijvoorbeeld het versturen van (verjaardags)kaarten. Verder betoogt de moeder dat het nu goed gaat met de kinderen en dat zij dit graag zo wil houden. De kinderen zijn gebaat bij rust.
3. De vader stelt ter terechtzitting dat hij zich niet kan vinden in het advies van de raad, en vindt het spijtig dat de raad niet ter terechtzitting aanwezig is. Voorts stelt de vader dat hij zijn kinderen erg graag wil zien, dat hij in staat is voor zijn kinderen te zorgen en dat hij bereid is tot proefcontacten met de kinderen. Daarnaast stelt de vader dat hij wel degelijk contact heeft gezocht met de kinderen door middel van het versturen van kaarten. Verder betoogt de vader dat er gewerkt moet worden aan communicatieherstel tussen hem en de moeder en dat hij daar graag een bijdrage aan wil leveren. Dit is immers ook van het belang voor het contact tussen hem en de kinderen, aldus de vader.
4. Op grond van de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat het advies van de raad, zoals neergelegd in voormelde rapportage, moet worden gevolgd.
Gezag
Het hof overweegt dat het ouderlijk gezag weliswaar een aan de ouders toekomend recht is, maar dat dit recht gegeven is in het belang van het kind en daarom niet los kan worden gezien van de verplichting dat belang te dienen. Het hof is gebleken dat er al ruim drie jaar geen communicatie meer plaatsvindt tussen de vader en de moeder. Nu deze communicatie ontbreekt, er geen ruimte blijkt verbetering in de verhouding tussen de ouders aan te brengen en het contact tussen de kinderen en de vader inmiddels drie jaren verbroken is, is het hof van oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor gezamenlijk gezag van de vader en de moeder ten aanzien van de verzorging en de opvoeding van de kinderen ontbreekt. De kinderen hebben een zeer negatief beeld van de vader opgebouwd en zijn angstig voor hem geworden. Het hof acht het niet waarschijnlijk dat er binnen afzienbare termijn verbetering in de verhouding tussen de vader en de moeder zal optreden. Onder deze omstandigheden acht het hof het aannemelijk dat de kinderen bij voortzetting van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico lopen klem of verloren te raken tussen de ouders. Zo blijkt ter terechtzitting dat de kinderen niet konden worden bijgeschreven in het paspoort van de moeder. De ouders waren niet in staat deze kwestie samen naar behoren op te lossen. Het hof acht het van belang om de juridische situatie in dit geval in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Er dient rust en zekerheid gecreëerd te worden in het belang van de kinderen.
Op deze gronden zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij het verzoek om eenhoofdig gezag is afgewezen. De moeder zal worden belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
Omgang
Het hof is van oordeel dat er aanleiding bestaat de vader de omgang met de kinderen voor bepaalde tijd te ontzeggen. In aanmerking genomen de ernstige mate van de verstoring van de relatie tussen partijen, de termijn gedurende welke deze verstoring reeds heeft voortgeduurd, het onvermogen van partijen om met elkaar te communiceren en de onmacht die het hof ervaart om daarin op dit moment verandering te brengen, is het hof van oordeel dat in de huidige situatie een omgangsregeling aanmerkelijke spanningen en onrust met zich zal brengen, zodat het niet te verwaarlozen risico bestaat dat deze een zodanige negatieve weerslag zal hebben op de kinderen, dat er ernstig nadeel ontstaat voor hun geestelijke ontwikkeling. Daarbij acht het hof van belang dat [de minderjarige sub 1] en [de minderjarige sub 2] zelf te kennen hebben gegeven dat zij absoluut geen contact met de vader willen en er derhalve geen draagvlak bij hen is voor een omgangsregeling. Gelet op alle spanningen die de kinderen, mede als gevolg van de gevoerde procedures, hebben moeten ondergaan en thans nog steeds ondergaan, is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat er rust komt voor de kinderen.
Het vooroverwogene laat onverlet dat de moeder, indien de kinderen behoefte hebben aan contact met de vader, hun daartoe de ruimte zal dienen te geven en – ook in de periode van drie jaar waarin de vader van omgang is verstoken – dit contact tot stand laat komen.
Op deze gronden zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover daarbij een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen is vastgesteld.
5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het de vastgestelde omgangsregeling en de afwijzing van het verzoek tot eenhoofdig gezag betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over de kinderen met ingang van heden alleen aan de moeder toe komt;
bepaalt dat de vader de omgang met de kinderen voor de duur van drie jaar zal worden ontzegd, te rekenen vanaf 19 december 2007;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mos-Verstraten, van Nievelt en van Leuven, bijgestaan door mr. van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2007.