Uitspraak: 20 december 2007
Rolnummer: 02/569
Rolnr. rechtbank: 141701/HA ZA 00-1646
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
gevestigd te Schiedam,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
DE GEMEENTE SCHIEDAM,
zetelende te Schiedam,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de Gemeente,
procureur: mr. E. Grabandt.
1. Bij arrest van 13 juli 2006 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen teneinde de Gemeente in de gelegenheid te stellen bij akte een geactualiseerde berekening van haar vordering over te leggen, met inachtneming van hetgeen het hof in dat arrest heeft overwogen. De Gemeente heeft daartoe een akte genomen (met producties), leidende tot een wijziging van eis. [appellante] heeft daarop bij antwoordakte (met producties) gereageerd. Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd en arrest gevraagd.
2. Aangezien [appellante] zich niet heeft verzet tegen de wijziging van eis, zal het hof op basis van die gewijzigde eis recht doen. Uit deze eiswijziging leidt het hof tevens af, dat de Gemeente haar vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten niet langer handhaaft, zodat, ondanks het lot van de tweede incidentele grief, zoals weergegeven in rechtsoverweging 10 van bovengenoemd arrest, afwijzing van die vordering niet in het dictum van dit arrest zal worden opgenomen. Het hof blijft bij hetgeen het in zijn arrest van 13 juli 2006 heeft overwogen.
3. De door de Gemeente genomen akte behelst een geactualiseerde berekening van haar vordering, zoals bedoeld in het arrest. Kopieën van de facturen waarop deze is gebaseerd, zijn grotendeels bijgevoegd.
4. Wat [appellante] daartegen heeft aangevoerd komt kort gezegd op het volgende neer:
a. hij heeft de havengelden over 2001 en 2005 nooit ontvangen; daarover moet door de Gemeente tevens rente worden vergoed; tevens moeten nog binnenhavenvaartliggelden worden verrekend;
b. de data voor de rentevergoedingen zijn onjuist, nu de Gemeente de havengelden steeds later aan [appellante] heeft vergoed;
c. zij legt een eigen berekening van betaalde, te betalen en te ontvangen posten over;
d. zij betwist dat de Gemeente de gefactureerde baggerkosten werkelijk heeft gemaakt;
e. niet duidelijk is hoe een door de rechtbank op de vordering van de Gemeente in mindering gebracht bedrag van € 24.918,00 in de berekening is verwerkt.
5. Het hof stelt voorop dat [appellante] de in de door de Gemeente overgelegde berekening opgenomen gegevens niet concreet heeft betwist, zodat het hof daarvan zal uitgaan. Het door [appellante] als productie 2 overgelegde geactualiseerde overzicht zal het hof buiten beschouwing laten, nu [appellante] niet concreet en specifiek heeft aangegeven op welke punten dat van de door de Gemeente overgelegde berekening afwijkt.
6. [appellante] stelt dat zij de havengelden over 2001 en 2005 nooit heeft ontvangen. Het hof passeert deze stelling omdat onduidelijk is op welke door de Gemeente te betalen bedragen [appellante] doelt. De havengelden worden immers niet aan [appellante] betaald maar worden verrekend (tot een bepaald maximum) met de verschuldigde bijdrage in de baggerkosten. Met betrekking tot de gewenste verrekening van zogenaamde binnenhavenvaartliggelden heeft te gelden dat [appellante] dit thans voor het eerst in deze procedure naar voren brengt. Dat is te laat.
7. [appellante] voert aan dat de door de Gemeente gecrediteerde rente met ingang van een eerder tijdstip moet worden berekend dan in het overzicht van de Gemeente is opgenomen. Dit betoog faalt, aangezien de Gemeente in eerste aanleg in het geheel geen rente heeft gecrediteerd, de rechtbank op die basis vonnis tegen [appellante] heeft gewezen en [appellante] op dit punt geen grief tegen het vonnis van de rechtbank heeft gericht. Dat de Gemeente thans wel rente crediteert komt in wezen neer op een eisvermindering, die [appellante] niet het recht geeft om, buiten de grieven om, daartegen bezwaar te maken.
8. De stelling van [appellante] dat de Gemeente de gefactureerde baggerkosten niet werkelijk heeft gemaakt, faalt. [appellante] heeft immers niet een grief van deze strekking aangevoerd tegen het vonnis en, voor zover [appellante] dat thans nog beoogt te doen, is het daarvoor te laat.
9. Het hof heeft de Gemeente toegelaten een nieuwe berekening van haar vordering over te leggen, onderbouwd met de daartoe noodzakelijke bescheiden. Daarmee verliezen alle eerder overgelegde berekeningen hun belang, terwijl de devolutieve werking van het appel meebrengt dat ook het rechtbankvonnis niet meer van belang is. Nu [appellante] niet aangeeft waarom de Gemeente in de onderhavige berekening nog een verrekenpost van € 24.918,- dient op te nemen, ziet het hof de juistheid van die verrekenpost niet in.
10. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel tevens houdende akte wijziging van eis heeft [appellante] haar eis gewijzigd. Het hof begrijpt deze “eiswijziging” aldus, dat [appellante] hiermee beoogt dat, als de vordering van de Gemeente niet geheel wordt afgewezen, deze ten hoogste ƒ 132.107,20 bedraagt. Uit het bovenstaande volgt, dat de vordering, zoals thans door de Gemeente gewijzigd, in haar geheel voor toewijzing in aanmerking komt.
11. Nu de vordering van de Gemeente, zoals bij akte gewijzigd, wordt toegewezen, dient [appellante] de kosten, zowel van de eerste aanleg als van het (principaal en incidenteel) hoger beroep, te dragen.
- vernietigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellante] om de Gemeente € 415.392,19 te betalen, vermeerderd met 6 % rente per jaar vanaf 1 oktober 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding aan de zijde van de Gemeente, voor de eerste aanleg tot aan 21 februari 2002 vastgesteld op € 3.396,54 aan verschotten en op € 10.320,- aan salaris voor de procureur, voor het principaal hoger beroep tot op deze uitspraak op € 4.536,- aan griffierecht en € 2.224,- aan salaris voor de procureur en voor het incidenteel hoger beroep op € 2.224,- aan salaris voor de procureur;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A.H. de Wild en S.A. Boele en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2007 in aanwezigheid van de griffier.