ECLI:NL:GHSGR:2007:BC1200

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/674
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en arbeidsongeschiktheid van werknemer bij Jacobs Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Werknemer] tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin hij schadevergoeding eiste wegens kennelijk onredelijk ontslag. [Werknemer], die sinds 1990 in dienst was bij Jacobs Nederland B.V., meldde zich op 28 mei 2002 ziek. Na een periode van arbeidsongeschiktheid en een loonsanctie voor Jacobs, werd zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 februari 2005. In eerste aanleg werd zijn vordering afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat [Werknemer] niet voldoende had aangetoond dat zijn ziekte gerelateerd was aan de werkomstandigheden. In hoger beroep werden twee grieven ingediend door [Werknemer], die betwistte dat de rechtbank had vastgesteld dat de oorzaak van het arbeidsconflict mede bij hem lag en dat hij niet had aangetoond dat er een relatie bestond tussen zijn ziekte en de werkomstandigheden.

Het hof overwoog dat [Werknemer] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn medische situatie en dat de re-integratie-inspanningen van Jacobs niet van voldoende gewicht waren om het ontslag kennelijk onredelijk te doen zijn. Het hof concludeerde dat de grieven falen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Tevens werd [Werknemer] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van Jacobs waren begroot op € 11.933,-. Het hof benadrukte dat de persoonlijke omstandigheden van [Werknemer] ten tijde van het ontslag niet relevant waren voor de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag.

Uitspraak

Uitspraak: 9 november 2007
Rolnummer: 06/674
Rolnummer rechtbank: 500054 \ CV EXPL 05-2634
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Werknemer],
wonende te [Woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [Werknemer],
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
tegen
JACOBS NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Leiden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Jacobs,
procureur: mr. J.N. de Blécourt.
Het geding
Bij exploot van 8 mei 2006 is [Werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 februari 2006 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties), houdende vermeerdering van eis, zijn twee grieven opgeworpen, die bij memorie van antwoord zijn bestreden. Bij het op 21 september 2007 gehouden pleidooi hebben partijen hun standpunten door hun advocaten doen uiteenzetten, [Werknemer] door mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, advocaat te Utrecht, en Jacobs door mr. A.A.T.M. de Jong, advocaat te Rotterdam. Partijen hebben pleitnotities overgelegd, [Werknemer] met producties. Tot slot hebben partijen onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het vonnis van 15 februari 2006 heeft de rechtbank een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1. [Werknemer], geboren op [in] 1955, is op 8 oktober 1990 in dienst getreden bij een rechtsvoorgangster van Jacobs. Hij was laatstelijk bij Jacobs werkzaam tegen een bruto maandsalaris van € 4.263,- exclusief 8% vakantiebijslag en andere toeslagen.
2.2. In de loop van de jaren heeft [Werknemer] als functionele manager op een aantal constructieprojecten gewerkt, zoals het Amocoproject, het Kaaimaneilandenproject en het Shellproject.
2.3. Op 28 mei 2002 heeft [Werknemer] zich ziek gemeld.
2.4. In november 2002 heeft Jacobs met [Werknemer] gesproken over de beoordeling over het jaar 2001. In het daarbij behorende assessment form 2001 staat onder meer: “[Werknemer] did an excellent job on the CUC project under difficult circumstances. [Werknemer] was a role model “company” man. Unfortunately, his tenacity was often misinterpreted because his frustrations sometimes got the better of him. In his defence, he was in the right and did not receive all the support his efforts deserved.”
In het beoordelingsformulier 2001 staat onder meer: “[Werknemer] heeft in 2001 t.b.v. Stork Protech UK het “Cayman project” tot een goed einde gebracht.
Zijn technische, organisatorische en financieel gerelateerde capaciteiten heeft hij op de voor hem bekende wijze geëtaleerd. – Positief.
Helaas is hij ook dit jaar weer vaak in de voor hem bekende valkuil m.b.t. communicatieve vaardigheden gevallen.
Dit is jammer omdat een groot deel van de positieve uitstraling qua inzet etc. door de gehanteerde communicatie vorm teniet wordt gedaan.
[Werknemer] moet het, vooringenomen, idee dat personen tegen hem zijn, laten varen!!”.
2.5 Op 20 januari 2003 heeft ArboNed geoordeeld dat [Werknemer] op medische gronden niet geschikt is voor eigen of aangepast werk bij eigen werkgever.
2.6. Op 9 mei 2003 heeft het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) het verzoek van [Werknemer] tot een WAO-uitkering afgewezen onder gelijktijdige oplegging van een loonsanctie aan Jacobs, die inhield dat Jacobs over de periode van 28 mei 2003 tot en met 27 september 2003 het loon aan [Werknemer] diende door te betalen, omdat Jacobs geen of onvoldoende re-integratieinspanningen had verricht in de zin van de WAO en aanverwante wetgeving. Deze beslissing is na door Jacobs ingediend bezwaar gehandhaafd.
2.7. In juni 2003 is op advies van ArboNed een mediationprocedure gestart, omdat er een arbeidsconflict zou zijn.
2.8. Op 17 juni 2003 is [Werknemer] door ArboNed tot 6 uur per dag geschikt geacht passend werk bij Jacobs te verrichten. Jacobs heeft daarop [Werknemer] een aangepaste functie aangeboden. [Werknemer] weigerde deze omdat hij het werk niet passend vond en vroeg een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Het deskundigenoordeel luidde dat de arbeid passend was. In de maanden juli en september van 2003 heeft Jacobs vervolgens 50% van het salaris van [Werknemer] ingehouden.
2.9. Per 1 november 2003 heeft [Werknemer] deels een WAO-uitkering en deels WW-uitkering ontvangen.
2.10. Bij beslissing van 9 november 2003 is [Werknemer] per einde wachttijd (29 mei 2003) 45-55% arbeidsongeschikt geacht in de zin van de WAO. [Werknemer] heeft bezwaar gemaakt en dit bezwaar is ongegrond verklaard. [Werknemer] is vervolgens in beroep gegaan. In deze beroepprocedure is het arbeidsongeschikt¬heidspercentage op 60-80% vastgesteld. Ten tijde van het pleidooi was dit percentage onveranderd.
2.11. Na verkregen toestemming van het CWI heeft Jacobs de arbeidsovereenkomst met [Werknemer] opgezegd tegen 1 februari 2005.
2.12. In eerste aanleg heeft [Werknemer] als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag onder meer gevorderd:
primair betaling wegens
- verlies van inkomen: € 805.377,- bruto, althans het netto-equivalent van dit bedrag nader op te maken bij staat, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- tot het loon behorende vaste vergoedingen: € 41.664,-;
- verlies aan pensioenopbouw en bijdrage in de ziektekosten: een bedrag nader op te maken bij staat;
- kosten voor juridische bijstand: € 35.000,-;
- bijkomende kosten: € 511,-;
met de wettelijke rente over de genoemde bedragen vanaf 7 maart 2003 tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.13. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat [Werknemer] stelt dat hij aan een burn-out lijdt, maar dat hij dat, na betwisting door Jacobs, niet onderbouwt en terzake ook geen specifiek bewijsaanbod doet. Tevens overweegt de rechtbank dat aannemelijk is dat de oorzaak van het conflict op zijn minst mede bij [Werknemer] zelf ligt. Verder overweegt de rechtbank dat hoewel [Werknemer] heel veel geschreven heeft, het door hem gestelde uiteindelijk te weinig om het lijf heeft om te komen tot een bewijsopdracht van enig oorzakelijk verband tussen arbeidsomstandigheden en ziekte. De rechtbank heeft de vorderingen van [Werknemer] afgewezen.
3.1. Grief 1 luidt:
“Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat [Werknemer] niet heeft aangetoond dat er een relatie zou bestaan tussen zijn ziekte en de werkomstandigheden. Ook zou [Werknemer] niet hebben aangegeven wat de oorzaak van de spanningsklachten en het conflict zou zijn geweest.”
3.2. Grief 2 luidt:
“Deze grief beoogt op te komen tegen het oordeel van de rechtbank dat het aannemelijk zou zijn geweest dat de oorzaak van het arbeidsconflict op zijn minst mede bij [Werknemer] zelf zou hebben gelegen. Met name in de communicatieve sfeer was volgens de rechtbank bij herhaling het één en ander op [Werknemer] aan te merken. [Werknemer] zou niets gedaan hebben met de handreikingen en opmerkingen, bewust of onbewust. Ten onrechte oordeelt de rechtbank dat dergelijke omstandigheden voor rekening en risico van [Werknemer] zouden moeten komen. ”
3.3. In de toelichting bij de grieven stelt [Werknemer] onder andere dat hij al vanaf 1996 door zijn ervaring steeds op functies werd geplaatst die boven zijn opleidingsniveau lagen. Mede daardoor, maar ook door de hoeveelheid werk en de werkomstandigheden op de projecten, was de druk voor [Werknemer] en zijn team altijd zeer hoog. [Werknemer] heeft gedurende jaren gewerkt met weinig ondersteuning door Jacobs en onvoldoende vrije tijd. Verder stelt [Werknemer] maar één keer door Jacobs te zijn aangesproken op een gebrek aan communicatieve vaardigheden.
3.4. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling en leggen de vraag voor of het ontslag kennelijk onredelijk is.
4.1 Het hof overweegt als volgt.
4.2. Voor de beantwoording van de vraag of het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, moet worden gekeken naar de situatie ten tijde van de ontslag¬aanvraag en hetgeen daaraan is voorafgegaan. Daarvan uitgaande moet worden beoordeeld of het door Jacobs gegeven ontslag, alle omstandigheden in aanmerking genomen, kennelijk onredelijk is. Hierbij is van belang dat het enkele feit dat geen vergoeding aan de werknemer wordt toegekend niet zonder meer meebrengt dat een ontslag kennelijk onredelijk is.
4.3. [Werknemer] is als werknemer uitgevallen met niet nader aangeduide psychische klachten die hij wijt aan de werksituatie bij Jacobs. [Werknemer] heeft echter onvoldoende onderbouwing gegeven van zijn medische situatie. Weliswaar heeft hij gegevens overgelegd van twee psychologen en de arbo-arts die hem na zijn uitval op verzoek van de werkgever hebben begeleid, maar hij heeft geen andere medische gegevens – waaronder de bevindingen van de verzekeringsartsen van het UWV – overgelegd. Hierdoor heeft het hof weinig zicht op de medische kant van de arbeidsongeschiktheid en maakt dat het oordeel over de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid vrijwel onmogelijk. In diverse overgelegde (arbeidskundige) rapporten van het UWV zijn passages die enig licht zouden kunnen werpen op de aard van zijn medische klachten weggelakt (zie onder andere productie 7 bij conclusie van antwoord en productie 53 bij conclusie van repliek in eerste aanleg). Zulks klemt in het bijzonder waar uit het door [Werknemer] overgelegde verslag van arbeidskundig onderzoek (productie 3 memorie van grieven) blijkt dat er “(…) sprake (is) van psychische klachten/concentratie¬problemen; een en ander is gerelateerd aan de werksituatie. De diagnose luidt de paniekstoornissen en met Agorafobie”.
4.4. Zonder nadere toelichting van [Werknemer], die ontbreekt, valt niet in te zien dat er een relatie bestaat tussen de (psychische) klachten van [Werknemer] wegens agorafobie en zijn werkzaamheden voor Jacobs. Klachten van [Werknemer] als beschreven in de anamnese van HSK (productie 12 bij dagvaarding in eerste aanleg), zoals het niet verder kunnen rijden, bang zijn dat een brug instort of dat hij een tunnel niet meer uitkomt, passen – naar algemeen bekend is – in het beeld van een agorafobie. Dat deze of andere klachten van [Werknemer] te wijten zijn aan overspannenheid of burn-out als gevolg van zijn werk voor Jacobs, is niet met stukken (uit de behandelende sector of anderszins) onderbouwd, zoals ook de rechtbank terecht reeds signaleerde.
4.5. Gedurende zijn arbeidsovereenkomst heeft [Werknemer] Jacobs een aantal keren – ook schriftelijk – aangesproken omdat hij van oordeel was dat hem een hogere beloning toekwam. Echter, niet gesteld of gebleken is dat [Werknemer] Jacobs vóór het uitvallen op 28 mei 2002 op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij overspannen en/of overbelast raakte van zijn werk(omstandigheden).
4.6. Het staat dus niet vast dat [Werknemer] overspannen is geraakt door zijn werk en voor zover dat wel het geval zou zijn, is dat, voor zover gebleken, niet aan Jacobs kenbaar gemaakt. Deze factor kan derhalve in de toetsing van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag geen rol spelen.
4.7. Tussen partijen staat verder vast dat de re-integratie-inspanningen van Jacobs laat op gang zijn gekomen en uitgebreider hadden kunnen zijn. Het UWV heeft in verband daarmee een loonsanctie van vier maanden opgelegd. [Werknemer] van zijn kant heeft echter nadien door het UWV als passend beoordeeld werk bij Jacobs geweigerd. Het verzuim van Jacobs ten aanzien van de re-integratie-inspanningen is naar het oordeel van het hof niet van voldoende gewicht om het ontslag kennelijk onredelijk te doen zijn. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat, als Jacobs dit voortvarender had aangepakt, [Werknemer] wel in een passende baan bij Jacobs zou zijn gere-integreerd.
4.8. Tenslotte spelen de overige persoonlijke omstandigheden van [Werknemer] een rol. Ten tijde van de ontslagaanvraag was [Werknemer] al bijna drie jaar arbeids¬ongeschikt. [Werknemer] was toen 49 jaar. [Werknemer] is ruim veertien jaar in dienst geweest van Jacobs. Vast staat dat [Werknemer] gedurende deze jaren hard heeft gewerkt voor Jacobs en dat Jacobs hem als vakman zeer waardeerde. Het hof heeft, mede gezien het feit dat [Werknemer] vakinhoudelijk goed heeft gefunctioneerd bij Jacobs, geen reden om aan te nemen dat zijn leeftijd ten tijde van het ontslag een belemmering zou vormen voor het vinden van een nieuwe baan. Voornoemde omstandigheden maken dus niet dat het ontslag vanwege de gevolgen kennelijk onredelijk is. Ten overvloede overweegt het hof, dat hoewel het vanzelfsprekend triest is dat [Werknemer] naar eigen zeggen “inmiddels alles heeft verloren: zijn werk, zijn huwelijk en zijn huis”, hij weinig inkomen heeft en als alleenstaande vader voor zijn kleine zoon moet zorgen, dit omstandigheden zijn die zich ten tijde van het ontslag nog niet voordeden en toen ook niet konden worden verwacht. Laatstgenoemde omstandigheden wegen hierom niet mee bij de beoordeling of het ontslag kennelijk onredelijk is.
5. [Werknemer] heeft in de memorie van grieven op tal van plaatsen bewijs aangeboden “door alle middelen rechtens en meer in het bijzonder door middel van getuigen” of vergelijkbare formuleringen. Deze bewijsaanbiedingen zijn evenwel te weinig gespecificeerd. Immers ondanks het door het hof onderschreven oordeel van de rechtbank, als vermeld in rechtsoverweging 2.12 van het vonnis, heeft [Werknemer] nagelaten stukken als hierboven bedoeld sub 4.3 over te leggen. Hij heeft ook niet aangeboden zulks te doen noch aangeboden het (medisch) causale verband tussen zijn werkzaamheden voor Jacobs en zijn arbeidsongeschiktheid te bewijzen. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding [Werknemer] tot bewijslevering toe te laten.
6. Uit het bovenstaande volgt dat de grieven falen en het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd.
7. Het hof zal [Werknemer] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 15 februari 2006 door de rechtbank
's-Gravenhage, sector kanton, locatie Leiden, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [Werknemer] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Jacobs begroot op € 11.933,- (waarvan € 248, - voor griffierecht en € 11.685,- voor salaris procureur);
- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Koning, M.J. van der Ven en J.W. van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2007 in bijzijn van de griffier.