Uitspraak: 21 december 2007
Rolnummer: 06/1470 KG
Zaak/Rolnummer rechtbank: 204/2006
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
STICHTING WOONGOED MIDDELBURG,
gevestigd te Middelburg,
appellante,
hierna te noemen: Woongoed,
procureur: mr. W. Heemskerk,
[Huurder],
wonende te [...],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [Huurder],
procureur: mr. M.L. Kleyn.
Bij exploot van 9 november 2006 is Woongoed in hoger beroep gekomen van het vonnis van 24 oktober 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg, sector civiel, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) zijn negen grieven opgeworpen, die door [Huurder] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Ter zitting van dit hof van 16 november 2007 hebben partijen hun standpunten door hun advocaten doen uiteen zetten, Woongoed door mr. J. Mikes, advocaat te Rotterdam en [Huurder] door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg. Tot slot hebben partijen onder overlegging van de stukken arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het vonnis van 24 oktober 2006 heeft de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [Huurder] huurt met ingang van 14 maart 1988 van Woongoed een woning aan de […] te […].
2.2 Op 10 maart 2006 heeft Woongoed [Huurder] gedagvaard voor de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg, en onder meer gevorderd de huurovereenkomst met [Huurder] te ontbinden vanwege een achterstand in de huurbetalingen van ruim negen maanden (hierna: de ontbindingsprocedure).
2.3 Op 5 april 2006 is de WSNP op [Huurder] van toepassing verklaard.
2.4 In de ontbindingsprocedure heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 24 april 2006 onder meer overwogen:
“3. (…) Het toepasselijk verklaren van de WSNP staat aan een ontbinding van de huurovereenkomst terzake van een huurachterstand, ontstaan vóór het uitspreken van de schuldsanering in de weg. (…) Voorwaarde is echter wel dat vanaf het toepasselijk verklaren van de WSNP de lopende huurtermijnen voldaan zijn. Indien de lopende huurtermijnen inderdaad voldaan zijn, zal de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst afwijzen. Indien blijkt dat [Huurder] de lopende huurtermijnen niet voldaan heeft, zal ontbinding van de huurovereenkomst volgen.”
2.5 Vervolgens heeft de rechtbank in de ontbindingsprocedure bij eindvonnis van 11 september 2006 onder meer overwogen:
“3. De bij het tussenvonnis van 24 april 2006 gegeven boodschap moet voor [Huurder] ook duidelijk zijn. Indien [Huurder] ondanks het uitspreken van de WSNP toch weer in gebreke blijft stipt aan zijn verplichtingen als huurder te voldoen, zal ontbinding van de huurovereenkomst volgen. De verplichting van de huurder is de huur tijdig te voldoen. Uit de dagvaarding blijkt dat de huur bij vooruitbetaling dient te worden voldaan en wel voor de eerste van de maand. Aan die verplichting heeft [Huurder] niet voldaan. De huur over april 2006 is op 18 april 2006 betaald en die over juni 2006 eerst op 13 juni 2006, dus na de akte na tussenvonnis van Woongoed. Dat hier geen sprake is van een incident wat niet tijdige voldoening betreft, blijkt wel uit de betaling van de huur over juli 2006. Die is volgens [Huurder] eerst per 13 juli 2006 voldaan. [Huurder] heeft geen verklaring gegeven voor de te late betalingen van de huur, zodat niet aan de conclusie te ontkomen valt, dat [Huurder], ondanks de WSNP, de huur betaalt wanneer hem dat uitkomt. Met dit betalingsgedrag van deze huurder, tegen wie reeds eerder een ontbindingsvonnis is gewezen, behoeft de verhuurder geen genoegen te nemen. De kantonrechter acht de tekortkoming aan de zijde van [Huurder] dermate ernstig dat, ondanks de gevolgen die dit zal hebben voor [Huurder], de huurovereenkomst zal worden ontbonden met veroordeling van [Huurder] tot ontruiming.”
De rechtbank heeft het vonnis (hierna: het ontruimingsvonnis) uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.6 Bij exploot van 4 oktober 2006 heeft Woongoed het ontruimingsvonnis aan [Huurder] betekend en hem gelast de woning binnen veertien dagen nadien te ontruimen, bij gebreke waarvan [Huurder] de ontruiming van de woning werd aangezegd voor woensdag 25 oktober 2006.
2.7 Bij dagvaarding in kort geding van 23 oktober 2006 hebben [Huurder] en zijn zoon R.N. [Huurder] Woongoed gedagvaard ex artikel 438 Rv en gevorderd te verklaren voor recht dat de executie van het ontruimingsvonnis zal zijn geschorst, dan wel Woongoed te verbieden de executie voort te zetten. Bij het bestreden vonnis van 24 oktober 2006 heeft de voorzieningen¬rechter van de rechtbank R.N. [Huurder] niet ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en Woongoed verboden het ontruimingsvonnis ten uitvoer te leggen voor zolang de schuldsaneringsregeling (WSNP) op [Huurder] van toepassing is en voor zolang [Huurder] tevens al zijn lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst jegens Woongoed nakomt in die zin dat daaruit geen nieuwe schulden ontstaan.
2.8 Bij exploot van 14 november 2006 heeft [Huurder] hoger beroep ingesteld tegen het ontruimingsvonnis.
3. Tegen het vonnis van de voorzieningenrechter komt Woongoed op met negen grieven, waarmee het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wordt voorgelegd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling en stellen de vraag aan de orde of de voorzieningenrechter terecht na een algemene afweging van de belangen, tot het verbod om het ontruimingsvonnis te executeren zolang de WSNP voortduurt en [Huurder] zijn verplichtingen nakomt, is gekomen.
4.1 Het hof overweegt als volgt. In een executiegeschil als het onderhavige, met betrekking tot een uitvoerbaar bij voorraad verklaard ontruimingsvonnis, kan de rechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging van dat vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de ontruiming zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145). Terecht heeft de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak dan ook als uitgangspunt genomen dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is indien de executant door over te gaan tot tenuitvoerlegging misbruik van bevoegdheid maakt.
4.2 In de onderhavige zaak is gesteld noch gebleken dat het ontruimingsvonnis op een feitelijke of juridische misslag berust. Dat zich na het vonnis nieuwe feiten hebben voorgedaan die leiden tot een noodtoestand aan de zijde van [Huurder] is evenmin gesteld of gebleken. Anders dan de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat ten gevolge van de toepassing van de WSNP geen nieuwe situatie is ontstaan, nu de WSNP op [Huurder] van toepassing werd verklaard vóórdat de rechtbank het tussenvonnis en het eindvonnis in de ontbindingsprocedure wees. De rechtbank heeft derhalve bij het ontbinden van de huurovereenkomst en de veroordeling van [Huurder] tot ontruiming met het toepasselijk zijn van de WSNP op [Huurder] al rekening kunnen houden en dat, blijkens haar overwegingen in beide vonnissen ook daadwerkelijk gedaan. Overigens heeft [Huurder] - voorzover in hoger beroep noch van belang – onvoldoende gesteld waaruit zou kunnen blijken dat op andere gronden het ten uitvoer leggen van het ontruimingsvonnis bij hem een noodtoestand zou doen ontstaan.
4.3 Afgezien van misbruik van bevoegdheid, staat naar huidig recht het toepasselijk worden van de WSNP op een schuldenaar aan het ten uitvoer leggen van een vóór die toepasselijk verklaring tegen hem uitgesproken ontruimingsvonnis niet in de weg. Na de invoering van wetsontwerp 29 942 tot wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de WSNP (met ingang van 1 januari 2008) wordt dit - op grond van een aan artikel 305 Faillissementswet toe te voegen nieuw lid 2 - slechts anders voor een ontruimingsvonnis dat is uitgesproken vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De tenuitvoerlegging van een dergelijk vonnis wordt alsdan opgeschort voor de duur van de schuldsanerings¬regeling, mits de lopende huurpenningen tijdig worden voldaan. Uitgangspunt van de wetgever is en blijft derhalve, dat een ontruimingsvonnis dat is uitgespro¬ken ná de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling - zoals in deze zaak het geval is - ondanks toepasselijkheid van de WSNP ten uitvoer kan worden gelegd. Bovendien geldt, voor zover in afwijking van voormeld uitgangspunt al aanvaard zou kunnen worden dat een nà het van toepassing verklaren van de WSNP uitgesproken vonnis niet ten uitvoer gelegd zou kunnen worden, dat [Huurder] in strijd met de uit de parlementaire geschiedenis bij voormelde wetsbepaling blijkende bedoeling van de wetgever (MvT op art. 305) de huurpenningen (ook) na het van toepassing verklaren van de schuldsanerings¬regeling niet tijdig heeft voldaan, maar steeds te laat heeft betaald. Dat tenuitvoer¬¬¬¬legging van het vonnis onvermijdelijk kosten met zich mee zal brengen en betaling van de vordering op zich niet dichterbij zal brengen, kan daaraan niet afdoen.
4.4 Nu van een misslag of het ontstaan van een noodtoestand aan de zijde van [Huurder] door nieuwe feiten niet is gebleken, is geen plaats meer voor een algemene belangenafweging als door de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak toegepast. Dat het risico bestaat dat door het ten uitvoer leggen van de ontruiming de kwetsbare positie van [Huurder] zodanig wordt ondermijnd dat het welslagen van de schuldsaneringsregeling in gevaar kan komen, hetgeen in strijd is met de belangen van [Huurder], maar ook met het belang dat ieder van de crediteuren, dus ook Woongoed, heeft bij de nakoming door [Huurder] van zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling, kan in dit verband dan ook geen rol spelen.
5. Het bovenstaande brengt met zich dat de grieven I tot en met VI slagen. De grieven VII, VIII en IX hebben geen zelfstandige betekenis en behoeven gezien het vorenstaande geen bespreking meer. Het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd en de vorderingen van [Huurder] zullen alsnog worden afgewezen. Hierbij past een veroordeling van [Huurder] in de proceskosten in beide instanties.
- vernietigt het vonnis van 24 oktober 2006 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg, sector civiel, gewezen tussen partijen;
- wijst de vorderingen van [Huurder] af;
- veroordeelt [Huurder] in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van Woongoed begroot op € 248,- voor griffierecht en € 1.054,- voor salaris procureur;
- veroordeelt [Huurder] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Woongoed begroot op € 296,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris procureur;
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, T.L. Tan en E.E. de Wijkerslooth-Vinke en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2007 in bijzijn van de griffier.