Rolnummer: 22-004032-07
Parketnummer(s): 12-715116-07
Datum uitspraak: 2 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 9 juli 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Zuid West, huis van bewaring De Torentijd te Middelburg.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 oktober 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Met betrekking tot het tenlastegelegde materiaal dat door de politie bij het bedrijfsterrein [X] en in de container is aangetroffen, is niet komen vast te staan dat de verdachte daarmee iets van doen heeft gehad als bedoeld in de tenlastegelegde feiten.
Daarnaast is aldaar in de kofferbak van de auto, waarin de verdachte die ochtend reed, een hoeveelheid RVS-materiaal aangetroffen. Met betrekking tot dat RVS-materiaal bieden het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting evenwel onvoldoende aanknopingspunten om tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde te komen. Nu (1) de herkenning van het RVS-materiaal ten name van [BV 1] door de aangever [naam aangever] [van BV 2] onvoldoende is gespecificeerd en (2) een bericht ontbreekt van [BV 1], inhoudende dat zij juist wel of geen RVS-materiaal misten, terwijl (3) er ook andere harddrugsgebruikers op het bedrijfsterrein [X] ter plaatse waren , blijft immers, gelet op verdachtes verklaring, de met het primair tenlastegelegde onverenig-bare mogelijkheid open dat de verdachte níet het bij hem aangetroffen RVS-materiaal heeft gestolen.
Evenmin is komen vast te staan dat de verdachte (al dan niet met anderen) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het door misdrijf verkregen RVS-materiaal betrof. De subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde opzet- en schuldheling acht het hof derhalve evenmin bewezen.
Nu naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is tenlastegelegd, behoort de verdachte daarvan te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof gaat voorbij aan de verklaring van de verdachte dat hij het desbetreffende RVS-materiaal naar de politie wilde brengen als zijnde niet geloofwaardig.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van verduistering.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde (diefstal door middel van braak) zal worden veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een ISD-maatregel niet moet worden opgelegd. Deze maatregel zou in de praktijk alleen slagen, indien een veroordeelde daartoe gemotiveerd is. Dat is de verdachte niet en in dat geval is de oplegging van deze maatregel ten opzichte van het onderhavige feit disproportioneel, omdat de maatregel dan in een sober regime ten uitvoer wordt gelegd. De verdachte toont bovendien behoorlijk wat initiatief en kan er ook alleen bovenop komen, aldus de raadsman. Daarvoor is de ISD-maatregel niet nodig. Zo heeft de verdachte schriftelijk bericht gekregen van een voegersbedrijf, dat hij direct na zijn detentie daar kan gaan werken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Het hof dient de op te leggen straf of maatregel te bepalen op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
De verdachte heeft met een ander een grote hoeveelheid roestvrijstaal verduisterd. Een dergelijk vermogensdelict brengt veelal financiële schade en overlast met zich mee.
De verdachte wordt door het hof ter zake van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en alleen ter zake van het meest subsidiair tenlastegelegde (verduistering) veroordeeld. Voor zover de advocaat-generaal heeft bedoeld dat er bij veroordeling ter zake van het medeplegen van verduistering eveneens de ISD-maatregel moet worden opgelegd, overweegt het hof het volgende.
Aan de formele vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 september 2007 is de verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de onderhavige feiten verschillende malen wegens (voornamelijk) vermogensdelicten onherroepelijk veroor-deeld tot een vrijheidsbenemende straf, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen. Blijkens dat uittreksel zijn in ieder geval drie van deze vrijheidsstraffen vóór de thans bewezenverklaarde feiten tenuitvoergelegd. Derhalve is voldaan aan het bepaalde in artikel 38m lid 1 sub 2 Wetboek van Strafrecht.
Het hof stelt vast dat voor verduistering voorlopige hechtenis is toegelaten, zodat ook voldaan is aan het bepaalde in artikel 38m lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Over de verdachte is uitgebreid gerapporteerd, zoals hem ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden. Hij was aan een intensief begeleidingstraject voor verslaafden (het ITB-traject) begonnen, maar was kort voor onderhavig feit teruggevallen in drugsgebruik. Hij bevond zich ten tijde van zijn aanhouding op een plek waar andere harddruggebruikers zich ook ophielden.
In de wetsgeschiedenis is overwogen dat ISD geen straf is maar een maatregel, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat er geen rechtstreeks verband behoeft te bestaan tussen de ernst van de gepleegde feiten waarvoor de veelpleger thans terecht staat en de zwaarte van de strafrechtelijke sanctie. De ernst is primair gelegen in het langdurig en hardnekkig recidiveren. Dat rechtvaar-digt een langduriger vrijheidsbeneming als ultimum remedium ter beveiliging van de samenleving, gedurende welke aan gedragsbeïnvloeding kan worden gewerkt, als zulks zinvol is, aldus de wetgever (TK 2003-2004 28 980 MvA nr 3 onder 2).
De toepassing van de ISD-maatregel behoeft derhalve niet in rechtstreeks verband te staan tot de ernst van het bewezenverklaarde feit. Wel dient de maatregel slechts als een uiterste middel te worden ingezet. De verdachte lijkt thans vastbesloten zijn leven op een juiste manier op te pakken, zodra hij weer op vrije voeten is. Bovendien is het onderhavige feit van een andere ernst en omvang dan de (meeste) eerdere feiten die op verdachtes strafblad staan. Het hof vindt de oplegging van de ISD-maatregel bij de verdachte, die vanaf maart 2007 is gedetineerd en – naar mag worden aangenomen – weer ‘clean’ is, thans dan ook niet aan de orde en zal hem een nog een kans geven om zijn leven zélf op de juiste rails te zetten en zélf hulp te zoeken indien terugval dreigt. Daarbij merkt het hof op dat hij op grond van een eerdere veroordeling nog onder toezicht staat van de reclassering.
Gezien de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gezien de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder tevens zijn recidive, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [BV 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlaste-gelegde tot een bedrag van EUR 3.905,=.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag EUR 3.905,=.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan, dat de gestelde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Verklaart de benadeelde partij [BV 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. A.J.M. Kaptein en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Daino-Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 november 2007.