ECLI:NL:GHSGR:2007:BC1025

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200534806
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake verkeersongeval onder invloed van alcohol

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval in beschonken toestand. De verdachte, geboren in 1955, heeft op 1 september 2006 een andere verkeersdeelnemer, die op een bromfiets reed, niet opgemerkt bij het oversteken van een kruising. Dit leidde tot een aanrijding waarbij het slachtoffer blijvend zenuwletsel in de arm heeft opgelopen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. Het hof legt een zwaardere straf op, bestaande uit een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor achttien maanden. De verdachte moet bovendien een bedrag van EUR 5.000,- storten in het schadefonds geweldsmisdrijven. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straffen als een passende reactie op het bewezenverklaarde feit beschouwd. De uitspraak is gedaan op 23 november 2007, waarbij het hof de zaak heeft behandeld in een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005348-06
Parketnummer(s): 10-820403-06
Datum uitspraak: 23 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 1 september 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 november 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, terwijl degene die aan dat feit schuldig is verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in beschonken toestand door aanmerkelijke onoplettendheid een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft immers bij het oversteken van een kruising een andere verkeersdeelnemer niet opgemerkt, die op een afzonderlijk (brom)fietspad met gemiddelde snelheid én met verlichting op een bromfiets reed. De verdachte had de bromfietsrijder voorrang moeten verlenen. De verdachte is vol tegen de zijkant van de brommer aangereden, ten gevolge waarvan het slachtoffer ten val is gekomen en blijvend zenuwletsel in zijn arm heeft opgelopen.
In de bloei van zijn leven is het slachtoffer - ten tijde van het ongeval 30 jaar oud - door verdachtes toedoen blijvend gehandicapt geraakt. Het letsel is medisch niet te verhelpen en de arm is zelfs met kleding niet te camoufleren, zo bericht het slachtoffer eind mei 2006 schriftelijk aan justitie. Tegen de voortdurende pijn mogen de dagelijks benodigde pijnstillers, spiercrème en fysiotherapie hem niet baten. De verdachte heeft het leven van het slachtoffer door zijn onverant-woorde verkeersgedrag derhalve op zeer ingrijpende wijze veranderd. Bovendien was de verdachte al eens gewaarschuwd voor het rijden onder invloed; blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 augustus 2007 heeft de verdachte in 1995 een transactie ter zake daarvan voldaan.
Het hof is van oordeel dat een straf als opgelegd door de eerste rechter in beginsel recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting ook gesteld straf te verdienen.
Mede gelet op de generale en speciale preventie - de verdachte heeft eerder een transactie gehad wegens alcoholgebruik in het verkeer - acht het hof eveneens een forse straf op z'n plaats. Hetgeen de verdachte in hoger beroep naar voren heeft gebracht omtrent de gevolgen van een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid heeft het hof echter gebracht tot een andere strafmodaliteit dan door de rechtbank is opgelegd.
De verdachte heeft nadrukkelijk en onderbouwd ter zitting in hoger beroep aangegeven dat bij een ontzegging niet alleen hij, maar ook de kansarmen en gehandicapten die hij intensief begeleidt bij hun tewerkstelling worden getroffen. Hij dient in het kader van dit werk regelmatig in de regio, ook in de nachtelijke uren, in te springen; de kosten voor een chauffeur kan hij met zijn bedrijf niet opbrengen.
Het slachtoffer heeft schriftelijk aangegeven dat het hem onder andere steekt dat de verdachte dermate goed verzekerd was dat hij er in die zin gemakkelijk vanaf komt. Op die manier voelt de verdachte niet wat hij heeft aangericht, aldus het slachtoffer. Het slachtoffer had derhalve graag gezien dat de verdachte hem uit eigen zak smartengeld betaalt, maar wilde daartoe geen uitdruk-kelijk verzoek indienen. Het hof heeft ambtshalve de mogelijkheden van artikel 14c lid 2 onder 1 Wetboek van Strafrecht en van artikel 36f Wetboek van Strafrecht -betaling van een geldbedrag aan het slachtoffer- overwogen. 's Hofs administratie heeft echter het huidige adres van het slachtoffer niet kunnen achterhalen, waardoor het hof oplegging van één van die sancties niet opportuun acht. Het komt het hof evenwel passend voor om de strekking van hetgeen het slachtoffer heeft opgemerkt als volgt in de strafoplegging te betrekken.
Het hof komt - alles overwegende - tot oplegging van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast zal het hof de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van achttien maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaren onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte EUR 5.000,= in het schadefonds geweldsmisdrijven zal storten. Het schadefonds geweldmisdrijven komt slachtoffers van geweldsmisdrijven financieel tegemoet, die op geen enkele andere wijze hun schade bij ernstig lichamelijk en/of geestelijk letsel vergoed kunnen krijgen. Het hof heeft bij de hoogte van dit bedrag rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het openbaar ministerie zal ingevolge artikel 577d juncto 561 van het Wetboek van Strafvordering de termijn stellen waarbinnen dit bedrag gestort moet zijn, welke termijn, gelet op het tweede lid van artikel 577d van het Wetboek van Strafvordering in geen geval langer zal zijn dan drie maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het arrest voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
Het hof is van oordeel dat oplegging van deze straffen een passende en geboden reactie op het bewezenverklaarde vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a(oud), 14b(oud), 14c, 22c, 22d en 24 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 (oud) en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 120 (honderdtwintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte na het ingaan van de proeftijd een bedrag van EUR 5.000,= (vijfduizend euro) stort in het schadefonds geweldsmisdrijven.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. H.W.J. de Groot en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Daino-Postma. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2007.