ECLI:NL:GHSGR:2007:BC0994

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200108707
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel en afwijzing van schadevergoedingsvorderingen in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 2 november 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in Marokko in 1966 en thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Haaglanden, is veroordeeld voor meerdere diefstallen en mishandelingen. Het hof heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, ondanks de verweren van de verdediging dat de maatregel niet effectief zou zijn gezien de motivatie van de verdachte. Het hof oordeelt dat de veiligheid van personen en goederen vereist dat de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wordt geplaatst, gezien zijn lange strafblad en de ernst van de feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met braak, bedreiging en mishandeling, waarbij zijn middelengebruik een significante rol speelt in zijn delictgedrag. Het hof heeft ook rekening gehouden met rapporten van reclassering en forensische psychiatrie, die de hoge kans op recidive bevestigen. De vorderingen van benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat deze niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in het strafproces. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter indienen. Het hof heeft de inbeslaggenomen handschoenen verbeurd verklaard, die zijn gebruikt bij de gepleegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strenge aanpak van stelselmatige daders en de rol van de ISD-maatregel in het strafrecht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001087-07
Parketnummer(s): 09-535267-06 en 09-535632-06
Datum uitspraak: 2 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1966,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Haaglanden, huis van bewaring Zoetermeer te Zoetermeer.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 19 oktober 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieën in dit arrest zijn gevoegd.
Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3, 8 en 9 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 4, 5 primair, 6, 7 en 10 tenlastegelegde veroor-deeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, waarbij is bepaald dat na verloop van een periode van ongeveer twaalf maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de maatregel plaats vindt, met beslissingen omtrent het inbeslaggenomene en omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 primair, 6, 7 en 10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
Mishandeling.
Ten aanzien van het onder 10 bewezenverklaarde:
Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 4, 5 primair, 6, 7 en 10 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een ISD-maatregel niet moet worden opgelegd. Deze maatregel zou zinloos zijn, nu het bij de verdachte aan motivatie voor behandeling in het kader van deze maatregel ontbreekt. De verdachte heeft eerdere therapieën gevolgd en daarbij ervaren dat hij dan juist eerder wel dan niet in de problemen raakt, aldus de raadsman. Aangezien de doelstelling van de ISD-maatregel niet kan worden gerealiseerd, is oplegging ervan derhalve dispropor-tioneel. De verdachte zal immers gedurende de gehele periode in het huis van bewaring moeten verblijven. Daarnaast is de verdachte van mening dat het plan voor oplegging van de maatregel voor hem te weinig concreet is en dat deze te weinig toetsmomenten geeft. De verdediging verzet zich voorts tegen het feit dat de rechtbank de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft ondergaan niet van de duur van de maatregel heeft afgetrokken.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan een aantal diefstallen in en rond woningen. Dergelijke feiten veroorzaken financiële schade en overlast, alsmede veelal gevoelens van onveiligheid en onrust bij de bewoners. Daarnaast heeft de verdachte zijn echtgenote meermalen mishandeld en haar daarbij ook een keer ernstig bedreigd. Blijkens de aangiften van de echtgenote is daar beide keren een ruzie in verband met verdachtes middelengebruik aan vooraf gegaan.
Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatie-register d.d. 12 oktober 2007, reeds vele malen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en ander-soortige strafbare feiten. De verdachte is inmiddels 40 jaar oud en staat als veelpleger geregistreerd. In de vijf jaren voorafgaande aan de onderhavige feiten is de verdachte zeven maal wegens (voornamelijk) vermogens-delicten onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheids-benemende straf, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Blijkens dat uittreksel van de justitiële documentatie zijn in ieder geval drie van deze vrijheidsstraffen vóór de thans bewezenverklaarde feiten tenuitvoergelegd. Derhalve is voldaan aan het bepaalde in artikel 38m lid 1 sub 2 Wetboek van Strafrecht.
Het hof stelt vast, dat voor alle feiten waarvoor de verdachte thans wordt veroordeeld, voorlopige hechtenis is toegelaten, zodat ook voldaan is aan het bepaalde in artikel 38m lid 1 sub 1 Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft acht geslagen op het volgende rapport dat omtrent de persoon van de verdachte is opgemaakt.
- Een maatregelrapport ten behoeve van de ISD-maatregel van Psycho-medisch Centrum Parnassia, d.d. 25 januari 2007, opgemaakt en ondertekend door de heer A. Witteveen, reclasseringswerker, en mede ondertekend door de unitmanager mevrouw J. Guyt. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Betrokkene is sinds 1988 veelvuldig met justitie in aanraking gekomen. Inmiddels staat de betrokkene geregistreerd als veelpleger.
Overzicht middelengebruik: Reeds als 13-jarige gebruikte betrokkene cannabis. Betrokkene blowde dagelijks en heeft dat gebruik in Nederland gecontinueerd. Betrokkene vertelt dat hij een aantal malen per week alcohol drinkt. Hoewel hij moeilijk maat weet te houden als hij eenmaal begonnen is met drinken, ervaart betrokkene zijn alcoholgebruik niet als een probleem. Rond zijn 20e jaar experimenteerde betrokkene voor het eerst met cocaïne. In de navolgende jaren nam zijn gebruik gestaag toe. Betrokkene gebruikt cocaïne meestal een aantal dagen per week. Als hij eenmaal begint met het roken van cocaïne, weet hij geen maat te houden en gebruikt hij excessief. Soms gaat hij drie dagen achtereen door. Betrokkene vindt zichzelf niet verslaafd, maar erkent wel een probleem met zijn gebruik te hebben.
Bij betrokkene is de RISc afgenomen, waaruit blijkt dat de kans op recidive hoog is. Factoren die de recidivekans sterk beïnvloeden zijn: delictgedrag, financiën, opleiding, werk-/dagbesteding, drugs-gebruik, sociale contacten, denkpatronen, houding, gedrag en vaardigheden.
De problemen van de betrokkene hangen grotendeels samen met zijn verslavingsproblematiek. Ook zijn financiële en sociaal-relationele problemen en het niet hebben van een adequate dagbesteding zijn debet aan de recidive. Hoewel betrokkene de afgelopen jaren diverse malen met name vanuit de reclassering een hulpaanbod werd gedaan en hem van rechtswege ook verplichtingen dienaangaande werden opgelegd, nam hij nooit deel aan het hulpverleningstraject. Uit dossieronderzoek bleek dat betrokkene zich in het contact met de reclassering overwegend slecht gemotiveerd toonde en telkenmale de tenlastegelegde feiten en zijn problemen ontkende of bagatelliseerde en zijn eigen probleemoplossend vermogen overschatte. Ook in het gesprek met ondergetekende gaf betrokkene slechts ‘mondjesmaat’ aan dat hij in de toekomst een drugsvrij leven wil leiden en dat hij dan een betaalde baan wil hebben.
Ondergetekende is van mening dat een intensief klinisch behandeltraject de meest adequate weg voor betrokkene zal zijn om zijn leven te kunnen veranderen. Een klinische opname binnen de versla-vingszorg heeft louter zin wanneer deze plaats vindt in een stringent juridisch kader, zoals de ISD-maatregel. Eerdere bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of bij (recentelijk) een schorsing van de voorlopige hechtenis hebben geen effect gesorteerd. Inmiddels heeft betrokkene een intakegesprek gehad ten behoeve van een klinische opname binnen de verslavingszorg en is hij positief geïndiceerd voor een opname in het programma Triple-Ex van Parnassia. Ondergetekende adviseert om aan betrokkene de ISD-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen. De eerste fase dient intramuraal te geschieden, zodat betrokkene kan deelnemen aan het intramurale trainingsaanbod en daarbij zijn motivatie en doelstellingen – aanpak middelengebruik en aanpak financiële problemen – verder kan uitwerken. In een later stadium kan dit traject extramuraal in Triple-Ex worden voortgezet.
Bovendien heeft het hof acht geslagen op de volgende rapporten die omtrent de persoon van de verdachte zijn opgemaakt.
- Een voorlichtingsrapport van Psycho-medisch Centrum Parnassia, d.d. 10 juli 2006, opgemaakt en ondertekend door D.E. May, reclasseringswerker en mede ondertekend door M. Gernler, manager van de reclassering. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Naar aanleiding van het psychologisch onderzoek van de FPD (het hof begrijpt: de Forensisch Psychiatrische Dienst) is er in 2004 vastgesteld dat betrokkene, naast schizoïde persoonlijkheidstrekken, ook zwak-begaafd is (IQ 76). Bij betrokkene is een RISc afgenomen. De kans op recidive is hoog te noemen. Op de leefgebieden alcohol en drugs is een hoge criminogene factor vastgesteld. Wanneer betrokkene geen verandering op dit gebied aanbrengt, blijft de kans op recidive onverwijld aanwezig. Betrokkene heeft evenwel aangegeven zijn middelengebruik niet als verslaving en/of probleem te zien. Het leefgebied denkpatronen/gedrag/vaardigheden en houding – waarbij ook een wat verhoogde factor in verband met recidive is geconstateerd – lijkt vooral verband te houden met het feit dat betrokkene op zwakbegaafd niveau functioneert en vanwege zijn schizoïde persoonlijk-heidstrekken. Betrokkene heeft aangegeven op geen enkel gebied problemen te ervaren.
- Een aanvullend voorlichtingsrapport van Psycho-medisch Centrum Parnassia, d.d. 3 oktober 2006 opgemaakt en ondertekend door D.E. May, reclasseringswerker en mede ondertekend door I. Verkade, teamleider GGZ Parnassia, Reclassering Leiden. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Een intensieve begeleiding is noodzakelijk om daadwerkelijk een verandering in het leven van de betrokkene aan te brengen. Vanuit de optiek van de rapporteur heeft een klinische behandeling de meeste kans van slagen. Bij de keuze tussen vier behandelprogramma’s heeft de betrokkene aangegeven dat zijns inziens het behandelprogramma van de Pinkstergemeente te Leiden, genaamd ‘Winners Way’, het meest passend is. Betrokkene heeft echter in één van de daarop volgende gesprekken aangegeven te twijfelen aan het programmma wegens de lange duur en zijn gezin. Daarnaast maakte hij kenbaar na de opname drugs te willen blijven gebruiken.
Betrokkene is sinds 1988 met politie en justitie in aanraking gekomen, voornamelijk wegens vermogens-delicten. Zijn middelengebruik lijkt hier een grote rol te spelen. De betrokkene maakt duidelijk kenbaar dat zijn veroordeling niet bespreekbaar zal zijn. Zijn delictgedrag ontstaat wanneer hij onder invloed van drugs en/of alcohol verkeert en hij voelt zich hiervoor niet verantwoordelijk als hij nuchter is. Een bijzondere voorwaarde tot een verplicht reclasserings-contact zal dus niet het gestelde doel, voorkomen van recidive, optimaal kunnen behalen.
Hoewel de verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven geen ISD-maatregel te willen ondergaan, is het hof van oordeel dat het maatschappelijk belang in dit geval dient te prevaleren boven de persoonlijke wensen van de verdachte. De door de verdachte begane strafbare feiten leiden door hun frequentie tot onaanvaardbare overlast voor de samenleving en de direct getroffenen. Gelet op de inhoud van de hierboven genoemde rapporten moet er bovendien ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom misdrijven zal begaan. Het hof wijst er in dit verband op dat de verdachte na schorsing van de voorlopige hechtenis op 16 oktober 2006 níet heeft deelgenomen aan het daarbij voorgeschreven intensieve behandelprogramma ‘Winners Way’, maar dat hij reeds een paar dagen na die schorsing opnieuw zijn echtgenote heeft mishandeld.
Naar het oordeel van het hof vereist de veiligheid van personen en goederen, mede gelet op al hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Het hof is zich ervan bewust dat een mogelijk gebrek aan motivatie van de kant van de verdachte niet de meest gunstige uitgangpositie oplevert om aan het in het kader van de ISD-maatregel te doorlopen programma te beginnen. Anderzijds behoeft een initiële afwezigheid van motivatie, zeker bij een deskundige aanpak, geen overkomelijk beletsel te zijn. Het gaat het hof in elk geval te ver om op voorhand ervan uit te gaan dat een ISD-plaatsing gericht op gedragsverandering van de verdachte zinloos zal zijn.
Het hof is van oordeel dat de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft door-gebracht, niet in mindering dient te worden gebracht op de duur van de maatregel. Gelet op de persoon van de verdachte, zijn langdurige verslaving aan o.a. cocaïne en verdachtes gebrek aan motivatie voor behandeling zou een afrek van het reeds ondergane voorarrest de oplegging van de ISD-maatregel zinloos maken.
Wel zal het hof, met name gezien verdachtes zwakbegaafd-heid en de bij hem geconstateerde schizoïde persoonlijk-heidstrekken, tussentijds de noodzaak van de voortzetting van de maatregel beoordelen. De laatst benoemde zorgelijke aspecten van de persoon van de verdachte dienen naar ’s hofs oordeel in de wijze van aanpak en behandeling te worden betrokken. Ook gaat het hof ervan uit dat het behandelplan als genoemd in het rapport van 25 januari 2007 bij de uitvoering van de maatregel wordt betrokken.
Tenslotte overweegt het hof nog, dat in de ontstaans-geschiedenis van de ISD-maatregel geen aanknopingspunten te vinden zijn voor een geslaagd beroep op strijdigheid met proportionaliteit tussen tenlastegelegde feiten en duur van de voorlopige hechtenis en de ISD-maatregel, zoals door de raadsman is gedaan. Integendeel. In de Memorie van Antwoord is met zo veel woorden overwogen dat een langere vrijheidsbeneming dan thans gebruikelijk is, nodig, aanvaardbaar en te rechtvaardigen is door de ernst van het verschijnsel van stelselmatig daderschap, de noodzaak deze criminaliteit te beëindigen, de noodzaak tot preventie ervan en de grotere mogelijkheden bij een langere vrijheidsbeneming tot doorbreking van een tot stelselmatige criminaliteit leidend gedrags– en levenspatroon (TK 2003-2004 28 980 MvA). Overwogen is dat de ISD geen straf is maar een maatregel, waarmee “tot uitdrukking wordt gebracht dat er geen rechtstreeks verband behoeft te bestaan tussen de ernst van de gepleegde feiten waarvoor de veelpleger thans terecht staat en de zwaarte van de strafrechtelijke sanctie. De ernst is primair gelegen in het langdurig en hardnekkig recidiveren. Dat rechtvaardigt een langduriger vrijheidsbeneming als ultimum remedium ter beveiliging van de samenleving, gedurende welke aan gedragsbeïnvloe-ding kan worden gewerkt, als zulks zinvol is” (TK 2003-2004 28 980 MvA nr 3 onder 2).
Beslag
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verbeurd verklaring van de inbeslaggenomen handschoenen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven zwarte wollen vingerhandschoenen met doodskop zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu vast staat dat met behulp daarvan het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is begaan of voorbereid. De verdachte ontkent weliswaar dat de handschoenen hem toebehoren, maar zijn daderschap voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde staat naar ’s hofs oordeel vast. De handschoenen zijn aangetroffen dichtbij de plaats waar de verdachte is aangehouden. Dat betekent dat de verdachte geacht wordt de handschoenen toen in zijn bezit te hebben gehad en dat deze hem derhalve toebehoren in de zin van artikel 33a lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht.
Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Het hof merkt op dat de beslissing met betrekking tot het - met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde - inbeslaggenomen schilderij buiten de omvang van het hoger beroep valt en derhalve onverminderd geldt als vermeld in het vonnis van de rechtbank.
Vordering tot schadevergoeding
1. Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 tenlastegelegde. Ter vergoeding van geleden materiële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van EUR 449,50 gevorderd. Ter vergoeding van geleden immateriële schade is een bedrag van EUR 350,= gevorderd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat deze vordering in hoger beroep aan de orde is tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van EUR 350,= ter vergoeding van immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Naar burgerlijk recht betreft een inbraak immers in beginsel geen aantasting in de persoon, tenzij gebleken is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als bijzonder ernstig is ervaren. Zulks is in het kader van de vordering in het strafproces niet komen vast te staan. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Hij kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
2. Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 tenlastegelegde. Ter vergoeding van geleden materiële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van EUR 478,65 gevorderd. Ter vergoeding van geleden immateriële schade is een bedrag van EUR 450,= gevorderd. In eerste aanleg is dit bedrag geheel toegewezen. In hoger beroep is de vordering dan ook aan de orde tot een bedrag van (totaal) EUR 928,65.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
De vordering ter vergoeding van immateriële schade is naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Naar burgerlijk recht betreft een inbraak immers in beginsel geen aantasting in de persoon, tenzij gebleken is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als bijzonder ernstig is ervaren. Zulks is in het kader van de vordering in het strafproces niet komen vast te staan. Met betrekking tot de gestolen videobanden waarop volgens de benadeelde partij onvervangbaar beeldmateriaal stond, merkt het hof op dat niet is komen vast te staan dat de verdachte het oogmerk had om de benadeelde in zijn affectie voor bepaalde gestolen goederen te treffen.
Met betrekking tot de vordering ter vergoeding van materiële schade is komen vast te staan dat de verzekering reeds een deel heeft vergoed; de rest vordert de benadeelde partij van de verdachte. De benadeelde partij heeft het bedrag, blijkens zijn toelichting ter terechtzitting in hoger beroep, gebaseerd op de (door hem ongespecificeerde) huidige prijzen in de winkel van dergelijke goederen en daarop heeft hij de vergoeding van de verzekering in mindering gebracht.
Naar 's hofs oordeel is de vordering in zoverre daarom evenmin van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding. Hij kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 38m, 57, 285(oud), 300(oud), 300, 304, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4, 5 primair, 6, 7 en 10 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het openbaar ministerie dit hof binnen een termijn van zeven maanden bericht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Verklaart verbeurd: de inbeslaggenomen zwarte wollen vingerhandschoenen met doodskop.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij, nu hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij, nu hij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. A.J.M. Kaptein en mr. G.J.W. van Oven, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Daino-Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 2 november 2007.