Rolnummer: 22-007137-06
Parketnummer(s): 10-820987-06
Datum uitspraak: 23 november 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 december 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 9 november 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot - zo begrijpt het hof uit een door het openbaar ministerie gevraagde aanvulling van de rechtbank - een geldboete van EUR 450,= te voldoen in vijf termijnen van elk EUR 90,=, subsidiair negen dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Verzoeken zijdens de verdediging
De raadsvrouw heeft bij appelschriftuur een aantal verzoeken gedaan tot het horen van getuigen/deskundigen en het verrichten van nader onderzoek.
De advocaat-generaal heeft de verzochte getuige-deskundigen [van de ongevallendienst] opgeroepen voor de zitting in hoger beroep - waar zij zijn gehoord -, de verzoeken tot het horen van de getuigen [het sla[het slachtoffer] en [de bestuurder op de rechter rijbaan] die ter zitting in eerste aanleg zijn gehoord, afgewezen en een verzoek om een computersimulatie voorshands afgewezen.
De raadsvrouw heeft haar verzoek tot het oproepen van getuigen en het verrichten van nader onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet (uitdrukkelijk) gehandhaafd.
Voor het geval de raadsvrouw van mening mocht zijn dat het hof daarop nog behoort te beslissen, wijst het hof de verzoeken af.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
1. Het doen plaatsvinden van een reconstructie door middel van computersimilatie. Gelet op de verklaring van de getuige-deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat kort gezegd een computersimulatie in casu geen zin heeft, acht het hof de noodzaak van een dergelijk onderzoek niet gebleken.
2. Het horen van de forensisch arts [--] als deskundige. Dit verzoek is gestoeld op het primair tenlastegelegde letsel. Gelet op na te nemen beslissing behoeft de afwijzing van dit verzoek geen nadere bespreking.
3. Het horen van de getuigen [het slachtoffer] en [de bestuurder op de rechter rijbaan]. Het hof acht het opnieuw horen van deze getuigen gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep - met name gelet op het horen van de getuige-deskundigen [van de ongevallendienst] ter zitting van het hof - niet noodzakelijk.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde in verband met aanmerkelijke onvoorzichtigheid tot navermelde strafffen zal worden veroordeeld.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak ter zake van het primair tenlastegelegde bepleit.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Om in de onderhavige zaak tot een veroordeling op grond van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te komen, is vereist dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig onderscheidenlijk onoplettend heeft gedragen. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij zij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep kan naar 's hofs oordeel van het volgende worden uitgegaan.
De verdachte reed op 4 mei 2006 midden op de dag op de linkerrijstrook van de rijbaan van de Coolsingel te Rotterdam. Zij reed op dat moment met een snelheid van maximaal ongeveer 38 kilometer per uur. Bij de nadering van een zebrapad heeft zij om een of andere reden - de verdachte stelt dat haar aandacht werd getrokken door kinderen links van het zebrapad - niet opgemerkt dat de bestuurder van de auto naast haar op de rechter rijstrook doende was zijn auto tot stilstand te brengen dan wel zijn auto tot stilstand had gebracht voor een voetganger - het latere slachtoffer - die van rechtskomend wilde oversteken. De verdachte heeft de voetganger die vervolgens overstak niet tijdig opgemerkt en heeft met onverminderde snelheid de voetganger op het zebrapad aangereden.
Het verwijt dat de verdachte dient te worden gemaakt is dat de verdachte een voetganger op een zebrapad geen voorrang heeft verleend, doordat zij haar snelheid bij de nadering van een zebrapad niet zodanig heeft aangepast dat zij, gelet op het rijgedrag van de auto naast haar, tijdig indien nodig tot stilstand kon komen.
Dit verwijt is vervat in het subsidiair tenlastegelegde: er was sprake van concreet gevaarscheppend gedrag en de verdachte heeft met dat gedrag concreet gevaar veroorzaakt. Van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is in de gegeven omstandigheden naar ’s hofs oordeel geen sprake geweest. De verdachte zal derhalve van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van EUR 450,=, subsidiair negen dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een moment van onoplettendheid een voetganger op een zebrapad aangereden. Daarmee heeft zij de regel, dat voetgangers op een zebrapad kunnen oversteken zonder in gevaar te worden gebracht en derhalve voorrang hebben, overtreden.
Het fysieke letsel van het slachtoffer is relatief beperkt gebleven, doch de aanrijding heeft vooral psychisch een enorme impact op haar leven gehad, zo blijkt uit haar toelichting ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geldboete van navermelde hoogte in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van navermelde duur een passende en geboden reactie op het haar te maken verwijt vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23(oud), 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 5 (vijf) dagen.
Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de bijkomende straf van ontzegging van de rijbevoegdheid niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein, mr. H.W.J. de Groot en mr. A.J.M. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Daino-Postma.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 november 2007.