ECLI:NL:GHSGR:2007:BC0270

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/21
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg werkingssfeer CAO voor de Confectie-Industrie en de bijdrageplicht van Hebego B.V.

In deze zaak gaat het om de uitleg van de werkingssfeer van de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) voor de Confectie-Industrie en de vraag of Hebego B.V. onder deze werkingssfeer valt en dus bijdrageplichtig is voor de vut-bijdragen. De stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Confectie-Industrie, opgericht ter uitvoering van de CAO, heeft Hebego aangesproken voor betaling van vut-bijdragen over de jaren 1999 tot en met 2004, maar Hebego heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vorderingen van de stichting afgewezen, waarna de stichting in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat Hebego, dat een gordijnenatelier drijft, unieke gordijnen vervaardigt en geen standaardproducten produceert. Dit betekent dat de onderneming niet voldoet aan de definitie van 'confectie' zoals opgenomen in de CAO. De stichting heeft betoogd dat de bewoordingen 'op fabriekmatige wijze' in de CAO ook van toepassing zijn op de activiteiten van Hebego, maar het hof oordeelt dat de tekst van de CAO duidelijk is en geen ruimte laat voor een andere interpretatie. De activiteiten van Hebego vallen niet onder de werkingssfeer van de CAO, waardoor de stichting geen recht heeft op de gevorderde vut-bijdragen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de stichting in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 14 december 2007 door de negende civiele kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

Uitspraak: 14 december 2007
Rolnummer: 06/21
Zaaknummer rechtbank: 636056 \ CV EXPL 05-2874
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN CONFECTIE-INDUSTRIE,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
hierna te noemen: de stichting,
procureur: mr. R.A.A. Duk,
tegen
HEBEGO B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Hebego,
procureur: mr. E. Grabandt.
Het geding
Bij exploot van 20 december 2005 is de stichting in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 september 2005 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam, gewezen tussen partijen. De stichting heeft bij memorie van grieven hiertegen bezwaren naar voren gebracht, die door Hebego bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en op 29 juni 2006 arrest gevraagd. Op 2 januari 2007 is Hebego failliet verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank geen feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Het hof zal van de volgende feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 De stichting is opgericht ter uitvoering van de Collectieve arbeidsovereen¬komst inzake vrijwillig vervroegd uittreden Confectie-Industrie (hierna: de CAO). De stichting is belast met het innen van vut-bijdragen en het toekennen en betaalbaar stellen van vut-uitkeringen aan de werknemers in de Confectie-Industrie.
2.2 Hebego drijft een gordijnenatelier. De door haar verkregen opdrachten zijn uniek, in die zin dat zowel de stof, de kleur als de maatvoering bij iedere opdracht weer anders is. Hebego voert alleen naaibewerkingen uit, de stof wordt aangeleverd door de opdrachtgevers. Sedert meer dan 30 jaar is Hebego lid van de Centrale Branchevereniging Wonen. Zij heeft steeds vut-bijdragen afgedragen ingevolge de CAO voor de Woninginrichting inzake vervroegd uittreden c.q. de CAO Wonen inzake vervroegd uittreden.
2.3 Reeds jaren stelt de stichting zich op het standpunt dat Hebego onder de werkingssfeer van de CAO valt en dat Hebego bijdrageplichtig is. Hebego heeft hiertegen steeds bezwaar gemaakt. Bij brief van 26 juli 1996 heeft PVF Nederland B.V. (hierna: PVF) namens de stichting aan Hebego bericht dat zij de invordering van de vut-bijdragen heeft opgeschort totdat duidelijkheid is verschaft omtrent Hebego’s bedrijfsuitoefening. Bij brief van 16 oktober 1997 heeft PVF aan Hebego meegedeeld dat cao-partijen zich zullen buigen over de werkingssfeer¬omschrijving van gordijnateliers in zijn algemeenheid en dat Hebego’s aansluiting bij de stichting vooralsnog zal worden geannuleerd. Bij brief van 13 oktober 2000 heeft PVF aan Hebego bericht dat Hebego onder de CAO valt en dat met ingang van 7 mei 1999 een aansluiting zal worden gerealiseerd bij de stichting. Met haar nota’s van 16 juli 2004 heeft de stichting Hebego om betaling verzocht van de vut-bijdragen over de jaren 1999 tot en met 2004, in totaal een bedrag van € 33.660,-.
2.4 De cao-partijen van de bedrijfstakken Confectie-Industrie en Wonen hebben overleg gevoerd over de afbakening van de werkingssfeer van de vut-cao’s Confectie-Industrie en Wonen. Zij hebben geen overeenstemming bereikt.
2.5 Artikel 1 van de CAO houdt onder meer het volgende in:
‘‘Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1. confectie-industrie
In Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen als omschreven in het als bijlage bijgevoegde artikel 1 van de CAO voor de Confectie-Industrie. (…)”.
Bijlage I bij de CAO luidt:
“CAO voor de Confectie-Industrie
Artikel 1:
Confectie-Industrie
1. „Confectie-Industrie": In Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen die op fabriekmatige wijze kleding en/of textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabrikaten daarvan, met inbegrip van in Nederland gevestigde ondernemingen of afdelingen daarin, waar in hoofdzaak of uitsluitend gordijnen, vitrages, draperieën e.d. worden vervaardigd, alles met uitzondering van ondernemingen:
a. waarin de verwerking geschiedt door detailhandelsondernemingen, die uitsluitend de in de detailhandel gebruikelijke bewerkingen verrichten;
b. die uitsluitend of in hoofdzaak eindprodukten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken;
c. die in hoofdzaak artikelen vervaardigen, terzake waarvan de CAO voor de lederwarenindustrie dan wel de CAO voor de textielindustrie van toepassing is;
d. die in hoofdzaak het maatkledingbedrijf uitoefenen.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt een onderneming of afdeling geacht zich in hoofdzaak met de vervaardiging van gordijnen, vitrages, draperieën e.d. bezig te houden, indien het aantal daarbij betrokken werknemers groter is dan het aantal werknemers dat betrokken is bij eventuele andere werkzaamheden van de werkgever.”
2.6 De CAO is voor de gehele periode waarover een bijdrage van Hebego wordt gevorderd bij meerdere opeenvolgende besluiten algemeen verbindend verklaard. De werkingssfeerbepaling van de CAO is over genoemde periode ongewijzigd gebleven. De algemeenverbindendverklaringen brengen mee dat de CAO in de relevante periode als recht in de zin van artikel 79 RO heeft te gelden.
2.7 In eerste aanleg vorderde de stichting ter zake van vut-bijdragen over de jaren 1999 tot en met 2004 een bedrag van € 33.660,- met rente, alsmede een bedrag van € 6.008,31 ter zake van buitengerechtelijke kosten inclusief BTW, met veroordeling van Hebego in de proceskosten.
2.8 Bij het bestreden vonnis van 27 september 2005 heeft de rechtbank de vorderingen van de stichting afgewezen.
3. De bezwaren in hoger beroep leggen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In geschil is of de ondernemingsactiviteiten van Hebego tot de werkingssfeer van de CAO dienen te worden gerekend. Centraal staat de uitleg van de bewoordingen ‘‘op fabriekmatige wijze’’ die worden gehanteerd in de werkingssfeerbepaling van de CAO.
4. In zijn arrest van 11 november 2005 (JAR 2005, 286) heeft de Hoge Raad onder 3.6 overwogen: “De onderdelen nemen terecht tot uitgangspunt dat bij de uitleg van een CAO-bepaling de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en een eventuele schriftelijke toelichting daarop, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn en dat het daarbij niet aankomt op een grammaticale uitleg van de tekst van de betrokken bepaling, maar op het vaststellen van de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de CAO, waarbij, naast de taalkundige betekenis, ook dient te worden acht geslagen op de kenbare ratio, strekking en systematiek van de regeling waartoe de bepaling behoort, en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe verschillende, op zichzelf mogelijke, tekstinterpretaties zouden leiden (…).” Latere rechtspraak van de Hoge Raad omtrent uitleg werpt geen ander licht op de uitleg van CAO-bepalingen.
5. Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14e editie 2005, geeft de volgende omschrijving van het bijvoeglijk naamwoord “fabriek(s)matig”: “als in een fabriek gemaakt (met gedachte aan eenvormig- en onoorspronkelijk¬heid)”.
“Confectie” wordt in Van Dale als volgt omschreven:
“1. in voorraad, in standaardmaten gemaakte kleding antoniem: maatkleding
2. het in voorraad vervaardigen van kleding, niet op maat, om die te verhandelen”.
6. De bewoordingen “op fabriekmatige wijze” hebben betrekking op de in artikel 1 van de CAO vermelde werkwoorden, te weten “ver- en/of bewerken”, “doen ver- en/of bewerken tot” en “vervaardigen”. In deze bewoordingen ligt besloten dat seriematig wordt gewerkt en dat eenzelfde ver- en/of bewerkings¬proces meer dan één (eenvormig) product oplevert, zoals bij voorbeeld kant en klare gordijnen in standaardmaten. Het hof is van oordeel dat het relevante tekstgedeelte van de CAO geen aanwijzingen bevat dat de bewoordingen “op fabriekmatige wijze” moeten worden gelezen als “op professionele en bedrijfsmatige wijze”, zoals de stichting bepleit.
In oktober 1996 heeft een buitendienstmedewerker namens de stichting geconstateerd dat Hebego zich bezighoudt met het vervaardigen van “unieke gordijnen”. Uit de door Hebego getoonde productiebonnen bleek dat iedere bon andere afmetingen en een andere stof vermeldt (punt 3 conclusie van repliek). Hebego vervaardigt derhalve “maat”gordijnen, geen “confectie”gordijnen.
7. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat de tekst op zichzelf reeds voldoende duidelijk is en dat ratio, strekking en systematiek van de regeling waartoe de betrokken bepaling behoort geen aanknopingspunten voor een andere dan de uit die tekst voortvloeiende betekenis bieden. De ondernemingsactiviteiten van Hebego dienen niet tot de werkingssfeer van de CAO te worden gerekend. De CAO is niet van toepassing op Hebego. De rechtbank heeft de vorderingen van de stichting terecht afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
8. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de stichting worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 27 september 2005 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Schiedam, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt de stichting in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hebego begroot op € 1.402,- (waarvan € 244, - voor griffierecht en € 1.158,- voor salaris procureur).
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, T.L. Tan en J.W. van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2007 in aanwezigheid van de griffier.