2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 De stichting is opgericht ter uitvoering van de Collectieve arbeidsovereen¬komst inzake vrijwillig vervroegd uittreden Confectie-Industrie (hierna: de CAO). De stichting is belast met het innen van vut-bijdragen en het toekennen en betaalbaar stellen van vut-uitkeringen aan de werknemers in de Confectie-Industrie.
2.2 Hebego drijft een gordijnenatelier. De door haar verkregen opdrachten zijn uniek, in die zin dat zowel de stof, de kleur als de maatvoering bij iedere opdracht weer anders is. Hebego voert alleen naaibewerkingen uit, de stof wordt aangeleverd door de opdrachtgevers. Sedert meer dan 30 jaar is Hebego lid van de Centrale Branchevereniging Wonen. Zij heeft steeds vut-bijdragen afgedragen ingevolge de CAO voor de Woninginrichting inzake vervroegd uittreden c.q. de CAO Wonen inzake vervroegd uittreden.
2.3 Reeds jaren stelt de stichting zich op het standpunt dat Hebego onder de werkingssfeer van de CAO valt en dat Hebego bijdrageplichtig is. Hebego heeft hiertegen steeds bezwaar gemaakt. Bij brief van 26 juli 1996 heeft PVF Nederland B.V. (hierna: PVF) namens de stichting aan Hebego bericht dat zij de invordering van de vut-bijdragen heeft opgeschort totdat duidelijkheid is verschaft omtrent Hebego’s bedrijfsuitoefening. Bij brief van 16 oktober 1997 heeft PVF aan Hebego meegedeeld dat cao-partijen zich zullen buigen over de werkingssfeer¬omschrijving van gordijnateliers in zijn algemeenheid en dat Hebego’s aansluiting bij de stichting vooralsnog zal worden geannuleerd. Bij brief van 13 oktober 2000 heeft PVF aan Hebego bericht dat Hebego onder de CAO valt en dat met ingang van 7 mei 1999 een aansluiting zal worden gerealiseerd bij de stichting. Met haar nota’s van 16 juli 2004 heeft de stichting Hebego om betaling verzocht van de vut-bijdragen over de jaren 1999 tot en met 2004, in totaal een bedrag van € 33.660,-.
2.4 De cao-partijen van de bedrijfstakken Confectie-Industrie en Wonen hebben overleg gevoerd over de afbakening van de werkingssfeer van de vut-cao’s Confectie-Industrie en Wonen. Zij hebben geen overeenstemming bereikt.
2.5 Artikel 1 van de CAO houdt onder meer het volgende in:
‘‘Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1. confectie-industrie
In Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen als omschreven in het als bijlage bijgevoegde artikel 1 van de CAO voor de Confectie-Industrie. (…)”.
Bijlage I bij de CAO luidt:
“CAO voor de Confectie-Industrie
Artikel 1:
Confectie-Industrie
1. „Confectie-Industrie": In Nederland gevestigde ondernemingen of gedeelten van ondernemingen die op fabriekmatige wijze kleding en/of textielstukgoederen of hetgeen ter vervanging daarvan dient, zoals: gerubberd doek, plastic, leder, bont en dergelijke, ver- en/of bewerken dan wel doen ver- en/of bewerken tot een ge- of verbruiksvoorwerp dan wel halffabrikaten daarvan, met inbegrip van in Nederland gevestigde ondernemingen of afdelingen daarin, waar in hoofdzaak of uitsluitend gordijnen, vitrages, draperieën e.d. worden vervaardigd, alles met uitzondering van ondernemingen:
a. waarin de verwerking geschiedt door detailhandelsondernemingen, die uitsluitend de in de detailhandel gebruikelijke bewerkingen verrichten;
b. die uitsluitend of in hoofdzaak eindprodukten vervaardigen, waarvan de verwerkte textielstukgoederen, of hetgeen ter vervanging daarvan dient, niet een overwegend bestanddeel uitmaken, zoals schoen-, matrassen- en meubelfabrieken;
c. die in hoofdzaak artikelen vervaardigen, terzake waarvan de CAO voor de lederwarenindustrie dan wel de CAO voor de textielindustrie van toepassing is;
d. die in hoofdzaak het maatkledingbedrijf uitoefenen.
Voor de toepassing van de vorige volzin wordt een onderneming of afdeling geacht zich in hoofdzaak met de vervaardiging van gordijnen, vitrages, draperieën e.d. bezig te houden, indien het aantal daarbij betrokken werknemers groter is dan het aantal werknemers dat betrokken is bij eventuele andere werkzaamheden van de werkgever.”
2.6 De CAO is voor de gehele periode waarover een bijdrage van Hebego wordt gevorderd bij meerdere opeenvolgende besluiten algemeen verbindend verklaard. De werkingssfeerbepaling van de CAO is over genoemde periode ongewijzigd gebleven. De algemeenverbindendverklaringen brengen mee dat de CAO in de relevante periode als recht in de zin van artikel 79 RO heeft te gelden.
2.7 In eerste aanleg vorderde de stichting ter zake van vut-bijdragen over de jaren 1999 tot en met 2004 een bedrag van € 33.660,- met rente, alsmede een bedrag van € 6.008,31 ter zake van buitengerechtelijke kosten inclusief BTW, met veroordeling van Hebego in de proceskosten.
2.8 Bij het bestreden vonnis van 27 september 2005 heeft de rechtbank de vorderingen van de stichting afgewezen.