ECLI:NL:GHSGR:2007:BB8337

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1635-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van den Wildenberg
  • M. van Leuven
  • J. van Montfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 3 oktober 2007, is de vader in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage. De vader verzocht om de omgangsregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 10 mei 2006, te laten uitvoeren onder toezicht van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank had eerder de omgangsregeling geschorst in afwachting van een rapport van de raad over de wenselijkheid van de omgangsregeling met de minderjarige dochter van partijen, geboren in 1995. De moeder heeft op haar beurt een verweerschrift ingediend en de zaak is op 5 september 2007 mondeling behandeld. Tijdens deze behandeling zijn zowel de vader als de moeder, bijgestaan door hun procureurs, verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de raad, dhr. O. Ente.

Het hof heeft vastgesteld dat de schorsing van de omgangsregeling deel uitmaakt van de opdracht aan de raad om onderzoek te doen naar de omgangsregeling. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank om de omgangsregeling te schorsen geen eindbeslissing is, maar een tussenbeschikking. Dit betekent dat er geen afzonderlijk hoger beroep mogelijk is tegen deze tussenbeschikking, tenzij de rechter anders bepaalt. Het hof heeft daarom de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat de schorsing van de omgangsregeling niet als een beslissing kan worden aangemerkt waartegen hoger beroep openstaat.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de rol van de Raad voor de Kinderbescherming in zaken die betrekking hebben op de omgangsregeling en de bescherming van de belangen van de minderjarige. De beslissing is genomen met inachtneming van de procedurele regels en de noodzaak om het belang van de minderjarige voorop te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 3 oktober 2007
Rekestnummer : 1635-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-3894
[De vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.H. Rodenburg,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.J.W. de Water.
Als informant is aangemerkt:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging ‘s-Gravenhage,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 17 november 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 13 oktober 2006.
De moeder heeft op 9 juli 2007 een verweerschrift ingediend.
Op 5 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn procureur, de moeder, bijgestaan door haar procureur en namens de raad:
dhr. O. Ente. Partijen en hun raadslieden hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarige is in raadkamer gehoord.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 10 mei 2006 van de kinderrechter van de rechtbank te
‘s-Gravenhage. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de raad verzocht een onderzoek te verrichten betreffende de vraag of het belang van de minderjarige dochter van partijen: [de minderjarige], geboren [in] 1995, hierna te noemen: [de minderjarige], zich tegen een omgangsregeling verzet en zo nee, welke omgangsregeling dan in het belang van [de minderjarige] is en daarover te rapporteren en adviseren. In afwachting van het rapport en advies van de raad heeft de rechtbank daarbij, uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van 10 mei 2006 vastgestelde omgangsregeling geschorst, totdat daarop nader wordt beslist.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep geen grief is gericht.
DE ONTVANKELIJKHEID VAN HET HOGER BEROEP
1. De vader verzoekt de bestreden beschikking, waarbij volgens hem de beschikking van 10 mei 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage is gewijzigd, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld in de beschikking van 10 mei 2006, moet worden uitgevoerd onder auspiciën van de raad. De vader meent dat alleen onder die voorwaarde de eindbeschikking kan worden aangehouden. Deze aanhouding zou bovendien, in het belang van [de minderjarige], voor een termijn van hooguit twee maanden, te rekenen vanaf 13 oktober 2006, mogen plaatsvinden, aldus de vader.
2. Het hof dient ambtshalve te onderzoeken of de vader ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
3. Het hof overweegt dat uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechtbank in afwachting van een rapport en advies van de raad een vastgestelde omgangsregeling, die in de praktijk niet wordt geëffectueerd, heeft geschorst. De schorsing van die omgangsregeling dient, zo begrijpt het hof, kennelijk geen ander doel dan de raad met het oog op de aan hem verzochte rapportage in staat te stellen onderzoek te doen naar de wenselijkheid en mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige]. De schorsing van de omgangsregeling maakt in dit geval deel uit van de aan de raad gegeven opdracht om rapport en advies uit te brengen, van welke rapportage en advies de beslissing over de definitieve omgangsregeling afhankelijk kan zijn. De overweging van de rechtbank dat zij er van uit gaat dat partijen voor de duur van het onderzoek een omgangsregeling dan wel contact tussen de vader en [de minderjarige] zullen vaststellen in overleg met [naam van de Stichting], dan wel de raad, ondersteunt deze gedachte. Gelet hierop is, in tegenstelling tot hetgeen de vader ter terechtzitting heeft betoogd, naar het oordeel van het hof, de beslissing van de rechtbank geen deelbeslissing waartegen hoger beroep open staat, doch een tussenbeschikking.
4. Op grond van artikel 358, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is afzonderlijk hoger beroep van tussenbeschikkingen niet toegestaan, tenzij de rechter anders bepaalt of zich onbevoegd verklaart, hetgeen in casu niet is geschied. Het hof zal dan ook de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Van Leuven en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Van der Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2007.