Rolnummer: 22-006393-05
Parketnummer: 09-658124-05
Datum uitspraak: 12 september 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van
2 november 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
GBA-adres: [adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van
30 juni 2006, 25 mei 2007 en 29 augustus 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waardoor resteren 236 uren werkstraf, subsidiair 118 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, nu de verdenking tegen de verdachte is ontstaan doordat de politie twee anonieme brieven zou hebben ontvangen die blijken te zijn verdwenen. Nu deze brieven niet meer kunnen worden bekeken door de verdediging, noch door het hof, kan niet worden onderzocht hoe de verdenking tegen de verdachte tot stand is gekomen, waardoor de verdachte ten onrechte in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Voorts heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de door de Dienst Luchtvaartpolitie gemaakte thermische opnamen van het perceel van de verdachte onvoldoende zijn om een verdere verdenking, resulterend in een redelijk vermoeden van schuld op te baseren. Tenslotte hebben thermische opnamen onvoldoende onderscheidend vermogen en onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing om als opsporingsmethode echt betrouwbaar te kunnen worden geacht.
Het hof overweegt ter zake van het door de verdediging gevoerde verweer als volgt.
De gang van zaken met betrekking tot het ontstaan van de verdenking van de verdachte is beschreven in de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van Politie Haaglanden, nr. [--], d.d. 26 juni 2005 opgemaakt in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [--], destijds hoofdagent van politie en nr. [--], d.d. 26 juni 2005 opgemaakt in de wettelijke vorm door genoemde opsporingsambtenaar en een andere opsporingsambtenaar. In samenhang met hetgeen nog is beschreven in het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, nr. [--], d.d. 16 oktober 2006, is over de inhoud van de anonieme brieven voldoende bekend geworden, dat nader onderzoek naar hennepteelt op de genoemde locatie mocht volgen, eerst door beperkt onderzoek ter plaatse en vervolgens door het laten maken van thermische opnamen. De resultaten daarvan, nog steeds bezien in samenhang met de informatie uit de anonieme brieven, rechtvaardigen alleszins dat er gesproken kon worden van verdenking van overtreding van de Opiumwet, op grond waarvan het onderzoek op 24 juni 2005 mocht plaatsvinden.
Het hof acht de verdediging wel in enige mate in het verdedigingsbelang geschaad door het ontbreken van de anonieme brieven in het dossier, maar dit is in voldoende mate gecompenseerd doordat de verdediging in hoger beroep in de gelegenheid is gesteld tot het ondervragen van de getuige [bovengenoemde opsporingsambtenaar] ter terechtzitting op dit punt, waarvan overigens door de verdediging geen gebruik is gemaakt. Van een doelbewuste schending of grove verontachtzaming van de belangen van de verdachte is niet gebleken. Het hof verwerpt het verweer.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Onrechtmatig verkregen bewijs
Door de raadsman van de verdachte is aangevoerd dat het bewijs in de onderhavige zaak op onrechtmatige wijze is verkregen en derhalve dient te worden uitgesloten. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in zijn belangen is geschaad doordat de politie hem bij zijn eerste verhoor niet de cautie heeft gegeven, waardoor hij in een nadelige procespositie is terechtgekomen, waaraan in latere verhoren gegeven cauties niet afdoen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de verhoren van de verdachte die zijn gevolgd op het eerste verhoor, eveneens als onrechtmatig verkregen bewijs dienen te worden bestempeld, nu in deze verhoren informatie is gebruikt uit het eerste, zonder gegeven cautie afgenomen verhoor.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
In het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van Aanhouding van Politie Haaglanden, nr. [--], d.d. 25 juni 2005 opgemaakt in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [--], destijds hoofdagent van politie is vermeld: “Bij de woning trof ik een manspersoon die zich kenbaar maakte als de hoofdbewoner van perceel 57 en de eigenaar van de hennepkwekerijen. Ik heb [naam verdachte ] hierop aangehouden ter zake bovengenoemde feiten”. Verbalisant [bovengenoemde opsporingsambtenaar] heeft hierover als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat iedereen op het woonwagenkamp waar de verdachte eveneens woonachtig was goed meewerkte en dat de eigenaren van de verschillende hennepplantages zich steeds zelf meldden, waardoor de politie geen moeite hoefde te doen. Nu in het proces-verbaal van aanhouding ook niet staat vermeld dat de verdachte deze mededelingen desgevraagd heeft gedaan, acht het hof de weergave correct. Naar het oordeel van het hof is er op dat moment geen sprake geweest van een verhoor, maar van een spontane mededeling van de verdachte zodat de verdachte niet ten onrechte niet op het woonwagenkamp reeds de cautie heeft gekregen. Er is derhalve geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijk gevangenis-straf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft opzettelijk een groot aantal hennepplanten en een grote hoeveelheid henneptoppen aanwezig gehad en hij heeft een hoeveelheid hennep geteeld en bewerkt, hetgeen strafbaar is. Door aldus te handelen heeft de verdachte doelbewust op wederrechte-lijke wijze financieel voordeel nagestreefd.
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a (oud),
14b (oud), 14c, 22c (oud), 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3 en 11 (oud) van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren,
te vervangen door hechtenis voor de tijd van 60 (zestig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat een op 40 (veertig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht,
mr. J. Kramer en mr. S. van Dissel,
in bijzijn van de griffier mr. J.M.A. Timmer-Smeele.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 september 2007.