ECLI:NL:GHSGR:2007:BB7067

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200216407
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 11 september 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2007. De verdachte, geboren in Ghana, was betrokken bij de invoer van cocaïne in twee containers. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraken van de feiten 3, 4 en 5. Het hof heeft de omvang van het hoger beroep als onbeperkt aangemerkt, ondanks het verzet van de verdediging. De verdachte heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de invoer van cocaïne in de tweede container, terwijl het hof ook wettig en overtuigend bewezen achtte dat in de eerste container cocaïne aanwezig was. Dit oordeel is gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder beschadigingen aan de container en telefoongesprekken.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor witwassen. De straf is bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dat hij niet de initiator van de invoer was. Desondanks rechtvaardigt de ernst van de feiten een lange gevangenisstraf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002164-07
Parketnummer(s): 10-750507-06
Datum uitspraak: 11 september 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedag] 1963,
adres, blijkens mededeling van de verdachte ter terechtzitting: [adres]
thans feitelijk verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 28 augustus 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft op 13 april 2007 hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 april 2007. De appelmemorie van de officier van justitie, ingekomen ter griffie op 24 april 2007, vermeldt dat het hoger beroep zich uitstrekt tot de vrijspraken voor de feiten 3, 4 en 5. De advocaat-generaal heeft bij de voordracht van de zaak alle tenlastegelegde feiten opnieuw kort aangeduid.
Eerst bij requisitoir heeft zij aangegeven, dat het hoger beroep niet gericht is tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en derhalve alleen tegen de beslissingen ter zake van de feiten 3, 4 en 5.
De raadsman heeft zich hier tegen verzet.
Uit de akte, opgemaakt van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep tegen het eindvonnis van 2 april 2007, blijkt niet dat de officier van justitie het hoger beroep op de voet van artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft beperkt tot één of meer van de gevoegde zaken. Mede gelet op het bovenstaande, is de zaak in volle omvang aan het oordeel van het hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Door de verdediging is de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer en/of voorbereidingshandelingen ten behoeve van deze invoer van cocaïne in de eerste container bestreden: de verdachte heeft de container wel ingevoerd, maar wist niets van daarin aanwezige cocaïne, terwijl ook het bewijs dat zich in die container cocaïne heeft gezeten ontbreekt.
Het hof overweegt het volgende.
Er zijn door de verdachte twee containers Nederland ingevoerd, te weten [nr. 1] en [nr. 2]. Met de tweede container, [nr. 2], is blijkens het rapport van het NFI van 29 juni 2006 cocaïne ingevoerd achter een schot achterin deze container. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij bij deze invoer betrokken was.
Ten aanzien van de eerste container acht het hof eveneens wettig en overtuigend bewezen dat daarin cocaïne aanwezig was en dat de verdachte daar wetenschap van had. Het hof komt tot dit oordeel op grond van onder andere de beschadigingen die zijn aangetroffen in de eerste container en die er op wijzen dat daar een zelfde schot in heeft gezeten als in de tweede container, het feit dat dezelfde groep betrokken mensen was en dezelfde modus operandi gebruikt werd bij de eerste container als bij de tweede container, het aanzienlijke geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad kort na aankomst van de eerste container en voor welk bedrag hij geen of tegenstrijdige verklaringen heeft, het telefoongesprek tussen [X] en [Y] op 24 mei 2006 (tap [nr. --]) en – in combinatie met voornoemde factoren – de verklaring van [X] van 7 juni 2006 (p. 1063 e.v. van het dossier).
Gelet op het bovenstaande acht het hof naast de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten 1 en 2 ook de onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde, telkens de voortgezette handeling van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
medeplegen van witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 en dat het vonnis voorts zal worden vernietigd ten aanzien van de feiten 4 en 5 en dat de verdachte ter zake van het onder 4 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich – samen met anderen - tot twee maal toe schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne in een container en aan voorbereidings- en bevorderingshandelingen ten aanzien van de invoer van voormelde cocaïne in containers. Daarbij bevatte de tweede container, ingevoerd op 23 mei 2006, een grote hoeveelheid, te weten 354 kilo, cocaïne. Het invoeren van cocaïne is een ernstig feit, gelet op de mogelijk ontwrichtende gevolgen van cocaïne in de maatschappij en de criminaliteit die zowel de invoer als het gebruik van cocaïne met zich brengen. Eén van deze vormen van criminaliteit is het witwassen van de uit de invoer verkregen opbrengsten, hetgeen ook in het onderhavige geval door de verdachte is gedaan: inkomsten verkregen uit de invoer van de eerste container heeft hij door middel van de aanschaf van luxe goederen en het versturen van geld naar Ghana middels Money Transfer in het maatschappelijk verkeer gebracht. Ook witwaspraktijken zijn ernstige feiten, aangezien zij de integriteit van het financiële en economische verkeer aantasten. Gelet op het bovenstaande heeft de verdachte – kennelijk uit op eigen geldelijk gewin - de Nederlandse wetgeving en normen op een aantal punten genegeerd en schade toegebracht aan de samenleving. Deze handelwijze dient de verdachte ernstig aangerekend te worden en rechtvaardigt een lange gevangenisstraf. Het hof neemt eveneens in aanmerking dat niet is gebleken dat de verdachte met betrekking tot de invoer van cocaïne de initiator of ‘de spin in het web’ is geweest. De verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 20 juli 2007 niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen.
Het hof is – alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2(oud), 10(oud) en 10a(oud) van de Opiumwet en de artikelen 47, 56, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr I.E. de Vries, mr. A.J.M. Kaptein en mr. W.F. Groos, in bijzijn van de griffier mr. E.J.M. van der Laan.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 september 2007.