ECLI:NL:GHSGR:2007:BB6980

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/1432
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door omgewaaide boom in civiel recht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van Interbuilding Group B.V. voor schade veroorzaakt door een Italiaanse populier die omwaaide tijdens een storm op 27 oktober 2002. De appellante, die in de nabijheid van de boom woont, stelt dat Interbuilding onrechtmatig heeft gehandeld door de boom niet te toppen of te kappen, ondanks waarschuwingen van buurtbewoners over de gevaarlijke toestand van de boom. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Interbuilding niet aansprakelijk was, en de appellante is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis.

Het hof heeft de feiten vastgesteld, waarbij het uitgaat van een boom van circa 25 meter hoog, in tegenstelling tot de 40 meter die de appellante aanvoert. Het hof oordeelt dat de zorgplicht van de bezitter van een hoge boom inhoudt dat deze regelmatig moet worden geïnspecteerd. Interbuilding heeft aangevoerd dat de boom sinds 1999 door een hovenier werd onderhouden en dat er geen aanwijzingen waren dat de boom ziek was of een verhoogd risico op omvallen had. De appellante heeft echter niet voldoende bewijs geleverd dat Interbuilding op de hoogte was van gebreken aan de boom die het risico op omwaaien zouden vergroten.

Het hof verwerpt de stellingen van de appellante en concludeert dat er geen grond is voor aansprakelijkheid van Interbuilding. De grieven van de appellante falen en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij de appellante wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 31 oktober 2007 door de derde civiele kamer van het Gerechtshof 's-Gravenhage.

Uitspraak

Uitspraak: 31 oktober 2007
Rolnr. : 05/1432
Rolnr. rb.: 04/1926
HET GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE, derde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [plaatsnaam],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
procureur: Mr. H.C. Grootveld,
tegen
INTERBUILDING GROUP B.V.,
gevestigd te [plaatsnaam],
geïntimeerde,
hierna te noemen: Interbuilding,
procureur: Mr.P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
HET GEDING
Bij exploot van dagvaarding van 23 mei 2005 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2005. [appellante] heeft bij memorie van grieven (met producties, waaronder het procesdossier in eerste aanleg) 3 grieven aangevoerd, die door Interbuilding bij memorie van antwoord (met bijgevoegd het procesdossier der eerste instantie) zijn bestreden. Hierop hebben partijen nog schriftelijk gepleit overeenkomstig de overgelegde pleitnota’s. Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 t/m2.6) vastgestelde feiten zijn niet bestreden, behoudens wellicht de hoogte van de in geschil zijnde boom. De rechtbank is uitgegaan van een boom van circa 25 meter hoog. [appellante] spreekt in de memorie van grieven over een boom van circa 40 meter hoog. Dit laatste wordt door Interbuilding betwist. Gelet op de omstandigheid dat de opstalverzekeraar van [appellante] zelf (NN) (prod. 3 inleidende dagvaarding) spreekt van een boom van circa 25 meter zal het hof van deze hoogte uitgaan. Dit wordt niet anders door de door [appellante] overgelegde foto’s (prod. 6 mvgr), nu hieruit niet valt op te maken dat de boom circa 40 meter hoog was. Evenmin valt dit op te maken uit het feit dat de deelgemeente [X] in haar beschikking (prod. 6 inleidende dagvaarding) van 20 juli 1998 spreekt van (volgens [appellante] mogelijk gelijktijdig met de boom geplante) bomen van ruim 25 meter hoog en de betreffende boom sindsdien wellicht nog enige groei heeft doorgemaakt.
Overigens is deze kwestie voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet van doorslaggevende betekenis. Een boom van circa 25 meter is, zeker in een directe woonomgeving, naar objectieve maatstaven een hoge boom. Als zodanig zal de boom worden beoordeeld.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om de vraag of Interbuilding aansprakelijk is voor de schade, veroorzaakt door het op 27 oktober 2002 bij een zware storm omwaaien van een in de achtertuin van Interbuilding staande Italiaanse populier (verder: de boom). Deze boom is in de achtertuin van [appellante] terechtgekomen en heeft daar schade veroorzaakt. De rechtbank heeft geen aansprakelijkheid van Interbuilding aanwezig geoordeeld en heeft de vordering afgewezen. [appellante] komt hier met haar grieven in hoger beroep tegen op.
3. Deze zaak moet worden beoordeeld naar de maatstaven van artikel 6:162 BW (de onrechtmatige daad). Dit is tussen partijen niet in geschil. Er is dus geen sprake van een risicoaansprakelijkheid van de bezitter van de boom, zoals de wet die bijvoorbeeld wel kent voor de bezitter van een opstal (art. 6:174 BW).
4. [appellante] stelt dat Interbuilding onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de mate van waarschijnlijkheid dat de boom zou omwaaien zo groot was dat Interbuilding de boom had moeten toppen of kappen. Volgens [appellante] was dit bij Interbuilding bekend.
[appellante] stelt daartoe dat Interbuilding regelmatig gewaarschuwd en ingelicht is over het gevaar van deze boom, zowel door mevrouw [de buurvrouw] (buurvrouw van twee huizen verder), als ook door meerdere andere buurtbewoners. [appellante] voert in dit verband het volgende aan:
- Reeds in 1998 is Interbuilding op de hoogte gesteld van de wenselijkheid van het toppen van de in de straat aanwezige populieren. [appellante] verwijst daarbij naar de in 1998 aan mevrouw [de buurvrouw] verleende vergunning voor het toppen/knotten van de in haar tuin staande populieren (prod. 6 inl. dagv.), alsmede naar de brief van 21 april 2005 (prod. 8 mvgr) van mevrouw [de buurvrouw] en haar brief van 30 juli 1998 (prod. 5 inl. dagv.).
- De boom was hoog, oud en voor een groot deel met klimop bedekt. Dit laatste wijst er op dat de boom ziek was, hetgeen een feit van algemene bekendheid is.
- De boom bleek ook nog hol te zijn. [appellante] verwijst hiervoor naar overgelegde foto’s (prod. 7 mvgr.)
- De boom verkeerde dus in een slechte toestand, hetgeen bevestigd wordt door hoveniersbedrijf Boom en Tuin in zijn brief van 27 september 2005 (prod. 9 mvgr.).
- Bij de bewuste storm is alleen de boom van Interbuilding omgewaaid. De andere getopte bomen hebben de storm wél overleefd.
- De buren hebben indertijd aangeboden om de boom tegelijk met de andere (te) hoge populieren in de straat te toppen, zodat de kosten relatief laag gehouden konden worden.
5. Interbuilding heeft bestreden dat zij is gewaarschuwd en dat er voor haar een concrete aanleiding was om de boom te rooien of te toppen.
Zij betwist dat de boom ziek was en stelt dat deze juist in een uitstekende conditie verkeerde. Dit werd bevestigd, aldus Interbuilding, door haar hovenier (Moelker), die de tuin van Interbuilding sinds 1999 in onderhoud had (brief Moelker d.d. 4 april 2004; prod. 6 cva).
Interbuilding bestrijdt verder de stelling dat de boom op het moment van omwaaien met klimop was begroeid alsmede dat het een feit van algemene bekendheid is dat een met klimop begroeide boom ziek is.
Voorts heeft Interbuilding bij gebrek aan wetenschap betwist dat de als prod 7 bij memorie van grieven overgelegde foto’s (waarop stukken van een met klimop bedekte – holle – boom te zien zijn) de omgewaaide boom betreffen. Zij heeft daar aan toegevoegd dat zij de opruimkosten van de boom (na het omwaaien) heeft voldaan (vastgesteld door de rechtbank in 2.6), daarmee kennelijk aangevend dat dit niet strookt met de aanwezigheid van (resten van) de boom in de tuin van [appellante]. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de betreffende foto’s dateren van 2005 . Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop sinds de storm kunnen aan de conditie van de boom op de foto’s in 2005 geen consequenties worden verbonden omtrent de conditie op het moment van omwaaien.
6. Naar het oordeel van het hof vergt de zorgplicht (ingevolge artikel 6:162 lid 2 BW) van de bezitter van een hoge, boven de huizen uitstekende, boom zoals in dit geval, dat hij deze boom met een zekere regelmaat laat inspecteren. Interbuilding heeft onbestreden aangevoerd dat de boom sinds 1999 op structurele wijze door een hovenier werd onderhouden c.q verzorgd. In zoverre heeft Interbuilding aan haar zorgplicht voldaan.
Dit zou anders kunnen zijn indien komt vast te staan dat Interbuilding wist, althans had behoren te weten, van dusdanige gebreken aan de boom dat het risico op omvallen/omwaaien hierdoor (aanzienlijk) werd vergroot. De stelplicht en eventuele bewijslast hiervan rust op [appellante].
Het hof verwerpt de stelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat met klimop bedekte bomen ziek zijn. [appellante] heeft ook niet aangegeven waarop dit is gebaseerd.
Ook gaat het hof voorbij aan de foto’s, overgelegd als prod. 7 bij memorie van grieven, nu deze dateren van een aanzienlijke tijd na de storm en nu, gelet op de gemotiveerde betwisting door Interbuilding, niet is komen vast te staan dat deze dezelfde boom betreffen. De bewijslast van dit laatste rust op [appellante], die echter terzake geen voldoende concreet bewijs heeft aangeboden.
De verklaring van de hovenier van [appellante] (prod 9 Mvgr.), die kennelijk in 2005 de op de genoemde foto’s staande boom heeft bekeken, wordt op dezelfde gronden gepasseerd. Hier wordt nog aan toegevoegd dat deze foto’s en verklaring bovendien niets zeggen over de bij Interbuilding indertijd bestaande wetenschap.
De omstandigheid dat in 1998 de wenselijkheid van het toppen van de bomen zou zijn uitgesproken, zegt weinig over de reden hiervan. In ieder geval hoeft dit niet te betekenen dat dit te maken had met het risico van omwaaien. Het als productie 5 bij inleidende dagvaarding overgelegde briefje zegt hier in ieder geval niets over. Dit geldt ook voor de aan mevrouw [de buurvrouw] verleende vergunning voor het knotten van vier Italiaanse populieren door de deelgemeente [X]. Het hof merkt over deze vergunning bovendien nog op dat deze de populieren van mevrouw [de buurvrouw] betreft en dat deze populieren in redelijke staat werden bevonden.
De gestelde waarschuwingen van meerdere buurtbewoners zijn niet nader geconcretiseerd. Het hof gaat hieraan voorbij.
Rest de brief van mevrouw [de buurvrouw] van 21 april 2005. Niet geheel duidelijk is of [appellante] thans beoogt aan te bieden mevrouw [de buurvrouw] als getuige te doen horen over de inhoud van deze brief. Zo dit de bedoeling mocht zijn dan zal dit aanbod worden gepasseerd, omdat het daarin gestelde niet bijdraagt aan de onderbouwing van de stelling dat Interbuilding was gewaarschuwd voor, althans wist of behoorde te weten dat er sprake was van, het gevaar van omwaaien van de boom. In de brief is over het contact met de (inmiddels overleden) heer [de werknemer] van Interbuilding immers slechts gesteld dat het een goed idee leek gezamenlijk te toppen. Dit lijkt te wijzen op de met een gezamenlijke uitvoering gemoeide geringere kosten, niet op het gevaarsaspect. Voorzover is gesproken over de door de ambtenaar van [X] uitgesproken wenselijkheid van toppen is deze stelling eveneens ontoereikend, nu niet is aangegeven wat aan deze gestelde wenselijkheid ten grondslag lag.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor aansprakelijkheid van Interbuilding. De grieven falen, althans hoeven verder niet afzonderlijk te worden besproken. Het bestreden vonnis zal bekrachtigd worden, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
BESLISSING
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot zover aan de zijde van Interbuilding begroot op € 1.070,-- aan verschotten en € 2.306,-- aan salaris van de procureur;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door de mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.C.M. van Dijk en
R. van der Vlist en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2007, in aanwezigheid van de griffier.