Rolnummer: 22-003035-07
Parketnummer: 09-535084-07
Datum uitspraak: 26 oktober 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 mei 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans verblijvende in de [detentie-adres]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
12 oktober 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, waarbij is bepaald dat na verloop van een periode van twaalf maanden een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoering van de maatregel.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat naast de door de rechtbank in zijn vonnis aangehaalde wetsartikelen ook rekening gehouden dient te worden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht alsmede dat de door de rechtbank opgenomen bewijsmiddelen dienen te worden aangevuld met de aangifte van het slachtoffer [slachtoffer].
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd – verkort en zakelijk weergegeven - dat een ISD-maatregel dient bij te dragen aan een oplossing van de problematiek van verdachte, omdat het anders lijkt alsof er sprake is van een dwangbehandeling. Verdachte wenst aan een dergelijke dwangbehandeling niet mee te werken. Daarnaast geldt dat de verdachte in het kader van de Wet BOPZ al opgenomen is geweest in een instelling en dat de behandeling al jaren lang heeft plaatsgevonden, zonder resultaat. De raadsman merkt voorts op dat het rapport van D.E. May, reclasseringsmedewerker, met onvoldoende redenen is omkleed terwijl niet blijkt dat May enige deskundigheid heeft.
Het hof oordeelt als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, waarbij hij er niet voor is teruggedeinsd fysiek geweld te gebruiken tegen de persoon die hem aanhield teneinde te kunnen vluchten. Dergelijke agressiedelicten worden over het algemeen door slachtoffers als buitengewoon bedreigend ervaren en daarnaast brengen zulke feiten ook angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid bij de burgers teweeg.
Het door de verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 augustus 2007, reeds zeer veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van ook soortgelijke strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van weerhouden heeft het onderhavige feit te plegen.
In de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane strafbare feit is de verdachte zeven maal onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het thans bewezenverklaarde strafbare feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Het hof heeft acht geslagen op het zich in het dossier bevindende maatregelrapport van Parnassia d.d. 26 april 2007, ondertekend door D.E. May, reclasseringswerker en I. Verkade, unitmanager Reclassering. Dit rapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in.
De verdachte is al geruime bekend met politie en justitie. Sinds 2000 nam dit contact toe. Uiteindelijk heeft het herhaaldelijk recidiveren erin geresulteerd dat de verdachte de zogenaamde veelplegersstatus kreeg. De verdachte heeft in 2005 een reclasseringstoezicht opgelegd gekregen. Dit heeft echter geen concrete invulling kunnen krijgen aangezien de verdachte onvoldoende zijn afspraken nakomt. Een aantal gedwongen opnames binnen de psychiatrie hebben niet mogen leiden tot een middel- en justitievrij leven. Vanuit één van de opnames is gebleken dat een hulpverleningstraject met sterke structurering de meeste kans van slagen heeft. In de uitgebrachte voorlichtingsrapportage uit 2005 blijkt dat de toenmalige rapporteur reeds de mening was toegedaan dat een maatregel als de ISD uitkomst biedt voor de situatie van de verdachte. Dit met name vanwege het feit dat hij zichzelf buiten niet kan handhaven en zichzelf niet kan structureren. De verdachte zelf is het echter niet eens met het eventueel opleggen van een ISD-maatregel. Gezien het feit dat alle ter beschikking staande mogelijkheden tot op heden zijn aangewend om de verdachte te begeleiden in het kader van het terugdringen van zijn recidive en dit blijft mislukken, zijn wij van mening dat een veroordeling tot ISD in de rede ligt.
Het hof maakt de conclusie uit bovengenoemd rapport tot de zijne.
Voorzover de raadsman van de verdachte heeft willen betogen dat bovengenoemd rapport niet voldoet aan de eisen van artikel 38m, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht, overweegt het hof dat bovengenoemd maatregelrapport wel degelijk aan die eisen voldoet, nu het een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel betreft, welk rapport minder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is opgemaakt. Dat de medewerker die het rapport heeft opgemaakt onvoldoende deskundig zou zijn voor het uitvoeren van zijn taak is door de verdediging weliswaar gesteld doch niet onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden.
Gelet op de hierboven genoemde justitiële documentatie van de verdachte en het maatregelrapport van Parnassia, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte, indien hij zich weer op vrije voeten bevindt, wederom een soortgelijk dan wel andersoortig misdrijf zal begaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven een ISD-maatregel niet nodig te vinden, nu hij - naar hij zelf stelt - bij zijn broer terecht kan voor huisvesting en bij een kliniek behandeld kan worden. Het hof meent dat het maatschappelijke belang bij het opleggen van de ISD-maatregel in dit geval dient te prevaleren boven de persoonlijke wensen van de verdachte. De door de verdachte begane strafbare feiten leiden door hun frequentie tot onaanvaardbare overlast voor de samenleving en de direct getroffenen.
Naar het oordeel van het hof vereist de veiligheid van personen en goederen, mede gelet op al hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, zonder dat rekening wordt gehouden met de duur van de ondergane preventieve hechtenis, welke maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij voor de duur van de maatregel en ook nadien door de beëindiging van de recidive van de verdachte. Anders dan de verdediging heeft betoogd strekt de maatregel niet louter tot het bijdragen aan een oplossing van de problematiek van de verdachte. Het hof is zich ervan bewust dat een mogelijk gebrek aan motivatie aan de kant van de verdachte aan het succes van de maatregel in de weg zou kunnen staan. Anderzijds behoeft een initiële afwezigheid van motivatie, zeker bij een deskundige aanpak, geen onoverkomelijk beletsel te zijn.
Het hof acht het, gelet op eerder genoemd mogelijk gebrek aan motivatie aan de kant van de verdachte, van belang dat het openbaar ministerie op de voet van het bepaalde in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht binnen na te melden termijn het hof bericht met het oog op de beoordeling van de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de op te leggen maatregel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 38m, 38s, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het openbaar ministerie dit hof binnen een termijn van twaalf maanden bericht over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. Chr.A. Baardman en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Erskine.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 oktober 2007.