ECLI:NL:GHSGR:2007:BB5877

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/329
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet voorkeursrecht gemeenten en vervreemding van percelen te Katwijk

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en de Gemeente Katwijk over de vervreemding van twee percelen grond. [appellant] was in 2004 eigenaar van deze percelen, waarop de Gemeente op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) een voorkeursrecht had gevestigd. Op 17 augustus 2004 heeft [appellant] de Gemeente geïnformeerd over zijn voornemen om de percelen te verkopen, en heeft hij de benodigde gegevens verstrekt. De Gemeente heeft op 8 oktober 2004 aangegeven in principe geïnteresseerd te zijn in de aankoop van de percelen.

Echter, na een brief van 20 december 2004 van de procureur van [appellant], waarin werd verzocht om advies van deskundigen over de prijs, ontstond er onduidelijkheid. De Gemeente heeft vervolgens op 21 januari 2005 beslag gelegd op de percelen en heeft [appellant] gedagvaard. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de brief van 20 december 2004 niet als een verzoek om deskundigen te benoemen kon worden beschouwd, en heeft de vordering van de Gemeente toegewezen.

[Appellant] is in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis. In hoger beroep heeft hij één grief ingediend, die door de Gemeente is bestreden. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij belang heeft bij de vernietiging van het vonnis, met name vanwege de proceskostenveroordeling. De grief van [appellant] faalde echter, omdat het hof het eens was met de rechtbank dat de brief van 20 december 2004 niet duidelijk genoeg was om als een verzoek om deskundigen te benoemen te worden aangemerkt. Het hof heeft het hoger beroep verworpen en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Uitspraak: 11 oktober 2007
Rolnummer: 06/329
Rolnr. rechtbank: 05/537
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
1. [naam],
2. [naam],
beiden wonende te Katwijk,
appellanten,
hierna te noemen: [appellant] (enkelvoud),
procureur: mr. E.H. de Milliano-Machielse,
tegen
DE GEMEENTE KATWIJK,
zetelende te Katwijk,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
procureur: mr. G.J.I.M. Seelen.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 2 februari 2006 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 november 2005, door de rechtbank te ‘s-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] één grief tegen het vonnis aangevoerd, welke door de Gemeente bij memorie van antwoord (met productie) is bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. [appellant] was in 2004 eigenaar van een tweetal percelen te Katwijk, waarop de Gemeente op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder: Wvg) een voorkeursrecht heeft gevestigd. [appellant] heeft de Gemeente bij brief van 17 augustus 2004 medegedeeld voornemens te zijn deze percelen te vervreemden ingevolge een reeds gesloten koopovereenkomst en heeft daarbij ter voldoening aan het bepaalde in artikel 10, eerste lid, Wvg de Gemeente de nodige gegevens verstrekt. De Gemeente heeft bij brief van 8 oktober 2004 aan [appellant] medegedeeld dat zij deze percelen in beginsel wenst aan te kopen tegen een nader overeen te komen prijs. Bij aangetekende brief van 20 december 2004 heeft mr E.H. de Milliano-Machielse aan de Gemeente geschreven:
Namens mijn cliënten, de heer [appellant] en v.o.f. het Zeepaviljoen deel ik u mede, dat zij de wens hebben, dat over de prijs van bovengenoemde percelen advies wordt uitgebracht door bij voorkeur drie deskundigen. Uw berichten wacht ik met belangstelling af.”
Bij faxbrief van 18 januari 2005 heeft mr. E.H. de Milliano-Machielse, onder aanhaling van de brief van 20 december 2004, aan de Gemeente geschreven:
Navraag bij de griffie van de rechtbank heeft mij geleerd, dat door u niet binnen de daarvoor gestelde termijn een verzoekschrift als bedoeld in artikel 16 van de (Wvg) is ingediend. Cliënten achten zich op grond van artikel 12 lid 2 en 3 van genoemde wet thans vrij tot vervreemding aan derden over te gaan.”
De Gemeente heeft [appellant] gesommeerd zijn standpunt als vervat in bovengenoemde faxbrief te herroepen en heeft op 21 januari 2005 beslag gelegd op de percelen. Bij verzoekschrift van 28 januari 2005 heeft de Gemeente de rechtbank verzocht om de benoeming van drie deskundigen als bedoeld in artikel 16 Wvg. De Gemeente heeft vervolgens [appellant] gedagvaard in de onderhavige procedure en heeft daarbij, voor zover nu nog van belang, gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het [appellant] niet vrij staat de percelen te vervreemden aan een derde. De rechtbank heeft (onder meer) deze vordering toegewezen op de grond dat de brief van 20 december 2004 niet kan worden aangemerkt als een verzoek om deskundigen te benoemen in de zin van artikel 16, eerste lid, Wvg. De percelen zijn met toepassing van de Wvg in 2006 aan de Gemeente geleverd.
2. De grief keert zich tegen de overweging van de rechtbank dat de brief van 20 december 2004 niet kan worden aangemerkt als een verzoek om deskundigen te benoemen in de zin van artikel 16 Wvg. [appellant] voert aan dat de brief aan duidelijkheid niets te wensen overlaat, dat de Gemeente als professionele rechtshulpverlener deze brief niet zonder meer als een verzoek om inschakeling van deskundigen in onderling overleg had mogen opvatten en dat de Gemeente bij [appellant] navraag had moeten doen naar de bedoeling van de brief.
3. De Gemeente heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij daarbij geen enkel belang meer heeft, nu hij de percelen vrijwillig aan de Gemeente heeft geleverd.
4. Het hof volgt dit standpunt niet, reeds omdat bij vernietiging van het vonnis van de rechtbank, zoals door [appellant] in hoger beroep gevraagd, ook de proceskostenveroordeling zou komen te vervallen en de Gemeente volgens [appellant] zowel zijn kosten in eerste aanleg als die in hoger beroep zou moeten dragen. Daarom heeft [appellant] belang bij zijn hoger beroep behouden; hij is dus ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5. De grief faalt echter. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat niet kan worden gezegd dat de namens [appellant] geschreven brief van 20 december 2004 niets aan duidelijkheid te wensen overlaat. Daarin is immers noch een aanduiding opgenomen dat [appellant] benoeming van deskundigen door de rechter wenst, noch een verwijzing naar artikel 16 Wvg, terwijl in de eerdere brieven zijdens [appellant] telkens wel een verwijzing naar de Wvg voorkomt. Van de schrijfster van de brief, een professionele rechtshulpverleenster, mag worden verlangd dat zij in een geval waarin zou zijn beoogd de geadresseerde aan een korte fatale wettelijke termijn te binden, de bedoeling van het verzoek duidelijk weergeeft, ook als de geadresseerde een professionele partij is. Nu zij dat niet heeft gedaan, mocht de Gemeente uit de brief begrijpen dat [appellant] een advies van deskundigen wilde en dat deze in onderling overleg zouden worden benoemd.
6. Het hof zal het hoger beroep verwerpen. [appellant] zal de kosten ervan moeten dragen.
Beslissing
Het hof:
- verwerpt het hoger beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op deze uitspraak vastgesteld op € 296,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris voor de procureur;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, A.H. de Wild en G. Dulek-Schermers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2007 in aanwezigheid van de griffier.