Rolnummer: 22-002369-07
Parketnummer(s): 09-657654-07
Datum uitspraak: 20 september 2007
VERSTEK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 19 april 2007 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1982,
[adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 6 september 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van zeventig uren, subsidiair vijfendertig dagen hechtenis. Voorts is een beslissing gegeven omtrent de vordering van de benadeelde partij, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Bedreiging met zware mishandeling en met brandstichting.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van honderd uren, subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in het openbaar –zonder enige aanleiding- schuldig gemaakt aan de mishandeling van een vrouw die haar hond uitliet. Dit is een ergerlijk feit, waardoor het slachtoffer letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Tevens heeft zij een persoon op grove wijze verbaal bedreigd. Door zo te handelen heeft de verdachte gevoelens van angst en onrust bij het slachtoffer veroorzaakt, zoals ook blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding die het slachtoffer als benadeelde partij heeft ingediend.
Het hof is - alles overwegende en gelet op de generale en de speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 723,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, groot EUR 253,00.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door of namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat er immateriële schade is geleden, dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit en dat derhalve de vordering van de benadeelde partij voorzover deze ziet op de geleden immateriële schade zich leent voor gehele toewijzing. Het hof zal naar maatstaven van billijkheid een bedrag toekennen van EUR 253,00.
Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij -voorzover deze ziet op de geleden materiële schade- niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 3 bewezenverklaarde feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 253,00 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 (vijftig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van
EUR 253,00 (tweehonderddrieënvijftig euro)
en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met haar vordering heeft gemaakt - welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil - en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij], van een bedrag van
EUR 253,00 (tweehonderddrieënvijftig euro)
voor welk bedrag in het geval volledige betaling noch volledig verhaal volgt vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer en omgekeerd.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. A.G. Korvinus, in bijzijn van de griffier mr. C. Hol.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 september 2007.