ECLI:NL:GHSGR:2007:BB4510

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5335
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en redelijke kosten bij herstelwerkzaamheden aan onroerend goed

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 6 september 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellant, wonende te Rotterdam, en de Gemeente Rotterdam. De appellant had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam, waarin de Gemeente was gemachtigd om bestuursdwang toe te passen. De appellant betoogde dat de Gemeente hem niet de gelegenheid had geboden om de noodzakelijke herstelwerkzaamheden aan zijn pand zelf uit te voeren, nadat de Gemeente hem had aangesproken op het niet voldoen aan een eerdere aanschrijving. De appellant stelde dat hij in overleg met de Gemeente al herstelwerkzaamheden had verricht en dat hij erop mocht vertrouwen dat hij een laatste kans zou krijgen om de resterende werkzaamheden zelf uit te voeren.

Het hof overwoog dat de Gemeente niet onzorgvuldig had gehandeld door de werkzaamheden zonder nadere communicatie uit te laten voeren. De Gemeente had de appellant eerder al geïnformeerd over de noodzaak van de werkzaamheden en de gevolgen van het niet uitvoeren daarvan. Het hof oordeelde dat de appellant niet gerechtvaardigd had vertrouwd op een nieuwe termijn om de werkzaamheden zelf uit te voeren, aangezien de Gemeente hem duidelijk had gemaakt dat zij tot uitvoering zou overgaan als hij niet zelf zou handelen. De kosten die de Gemeente had gemaakt voor de herstelwerkzaamheden, inclusief beheerskosten, werden door het hof als redelijk beoordeeld.

De appellant had ook grieven ingediend tegen de hoogte van de kosten die door de Gemeente in rekening waren gebracht voor de werkzaamheden. Het hof oordeelde dat de facturen van de aannemers en de kosten voor de inspectie door een onafhankelijk bureau niet onredelijk waren. De Gemeente had recht op vergoeding van de gemaakte kosten, en de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de Gemeente in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

Uitspraak: 6 september 2007
Rolnummer: 06/535
Rolnr. rechtbank: HA ZA 05-1299
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
[naam],
wonende te Rotterdam,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. J. Postma,
tegen
DE GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Gemeente,
procureur: mr. H.J.A. Knijff.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 maart 2006 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 14 december 2005, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met productie) heeft hij vijf grieven tegen het vonnis aangevoerd, welke door de Gemeente bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Vervolgens heeft de Gemeente de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1.1 Voorzover in hoger beroep geen bezwaar is gemaakt tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 van het bestreden vonnis, gelden deze feiten ook voor het hof als uitgangspunt. Met inachtneming daarvan en gezien hetgeen overigens uit de stukken naar voren is gekomen, gaat het in deze zaak om het volgende.
1.2 Kort nadat [appellant] eigenaar was geworden van het pand aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het pand) is hij van gemeentewege aangeschreven om daaraan binnen zes weken na 2 februari 2000 diverse (herstel)werkzaamheden, genoemd in de bij het besluit gevoegde voorzieningenlijst, te verrichten. Tegen deze aanschrijving heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt.
1.3 Bij brief van 4 oktober 2000 is hem van gemeentewege medegedeeld dat niet was voldaan aan voornoemde aanschrijving en dat de resterende werkzaamheden, die in een bijgaande voorzieningenlijst zijn genoemd, van gemeentewege zullen worden uitgevoerd, indien [appellant] deze werkzaamheden niet alsnog binnen twee weken verricht.
1.4 Daarop heeft [appellant] twee bouwtechnokeuringen laten uitvoeren, op 11 oktober 2000 door Bouwkundig Adviesbureau [naam] te Hellevoetsluis (hierna: X) en op 12 oktober 2000 door [naam] Consultants te Rotterdam (hierna: Y). [appellant] heeft de rapporten daarvan aan de Gemeente gezonden.
1.5 Bij brief van 24 oktober 2000 is [appellant] van gemeentewege medegedeeld dat naar aanleiding van de rapporten een onafhankelijk bureau is ingeschakeld om het pand te inspecteren. Daarbij is geschreven dat, indien de rapportage daartoe aanleiding geeft, alsnog tot uitvoering van gemeentewege van de resterende (herstel)werkzaamheden zal worden overgegaan.
1.6 Op 3 november 2000 heeft Alphaplan BV te Alphen aan den Rijn (hierna: Alphaplan) rapport uitgebracht. Hierin heeft de Gemeente aanleiding gezien alsnog over te gaan tot uitvoering van de resterende (herstel)werkzaamheden. Zij heeft Bouwbedrijf [naam] te Rotterdam (hierna: Z) deze werkzaamheden laten verrichten.
1.7 De Gemeente heeft [appellant] ƒ 55.241,60 (€ 25.067,55) gefactureerd ter zake van de door [C] uitgevoerde (herstel)werkzaamheden, inclusief BTW en 15% beheerskosten.
1.8 Omdat [appellant] niet betaalde, is een dwangbevel uitgegaan tot betaling binnen twee dagen van € 35.066,57, zijnde voornoemde € 25.067,55 plus € 4.474,56 voor 15% invorderingskosten (inclusief BTW) plus € 5.442,06 en p.m. voor wettelijke rente plus € 82,40 voor explootkosten.
1.9 [appellant] heeft bij de rechtbank gevorderd om hem te ontheffen van zijn verplichting om te voldoen aan dit dwangbevel, althans de Gemeente het recht te ontzeggen het dwangbevel ten uitvoer te (laten) leggen, onder veroordeling van de Gemeente in de kosten.
1.10 De rechtbank heeft het dwangbevel buiten effect gesteld voorzover meer wordt ingevorderd dan € 26.354,10 en wettelijke rente.
2.1 [appellant] heeft in hoger beroep één grief gericht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Met deze eerste grief heeft hij aangevoerd dat anders dan de rechtbank heeft vastgesteld [C] niet omstreeks 28 november 2000 met de werkzaamheden was gestart, maar pas in maart 2001. De Gemeente heeft dit bestreden. Aangezien dit geschilpunt niet van belang is voor het oordeel van het hof, kan de juistheid van hetgeen [appellant] aanvoert in het midden blijven.
2.2 [appellant] heeft in de toelichting bij de eerste grief tevens aangevoerd dat de Gemeente hem van de inhoud van het rapport van Alphaplan op de hoogte had moeten stellen en hem de gelegenheid had moeten geven zelf de (herstel)werkzaamheden te verrichten. Hiervoor was volgens [appellant] ruimschoots de tijd in de vier maanden tussen het uitbrengen van het rapport en de aanvang van de werkzaamheden door [C]. Het hof zal dit hierna onder 4 beoordelen tezamen met de beoordeling van de tweede en derde grief.
3. De tweede tot en met vijfde grief van [appellant] zijn gericht tegen de weergave door de rechtbank van de verweren van de Gemeente (rechtsoverwegingen 4.4, 4.5 en 4.6). Gelet op de toelichtingen bij de grieven zijn zij bedoeld gericht te zijn tegen de met de weergegeven verweren corresponderende overwegingen die oordelen van de rechtbank inhouden (rechtsoverwegingen 5.1 e.v.). De Gemeente heeft dat ook zo begrepen, zo blijkt uit de memorie van antwoord. Het hof zal de grieven daarom eveneens zo lezen.
4.1 Met zijn tweede en derde grief betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de Gemeente hem, nadat de bouwkundige rapportage vanwege de Gemeente was gemaakt, redelijkerwijze nogmaals de gelegenheid had moeten bieden om de werkzaamheden in eigen beheer en door zijn eigen aannemer uit te laten voeren. Hij voert aan dat, gelet op de brief van 24 oktober 2000 die anders was dan die van 4 oktober 2000 en het feit dat hij sinds februari 2000 welwillend en constructief, in overleg met de Gemeente, herstelwerk had laten verrichten, hij er op mocht vertrouwen dat de inhoud van het rapport van Alphaplan hem medegedeeld zou worden en dat hem dan een laatste nadere termijn gegund zou worden om het herstelwerk te doen. Volgens [appellant] heeft de Gemeente zeer onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld door hem pas op 2 april 2000, na het uitvoeren van de werkzaamheden, te informeren en had zij, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 1989 (NJ 1990, 214, Helmondse Paardenstal), niet tot bestuursdwang mogen overgaan zonder [appellant] eerst nader te berichten over haar onderzoek.
Het hof overweegt het volgende.
4.2 In de aanschrijving van 2 februari 2000 is specifiek opgegeven welke delen van het pand hersteld en welke vernieuwd moeten worden. Er is onder meer geschreven dat (in de lijst specifiek genoemde delen van) kozijnen, ramen, zinkwerk van de veranda en metselwerk van de linkerachterschoorsteen vernieuwd moesten worden. Deze aanschrijving is niet aangevochten en vernietigd of ingetrokken. In de onderhavige civielrechtelijke verzetprocedure moet daarom uitgegaan worden van de juistheid en de rechtmatigheid van de inhoud van die aanschrijving.
4.3 Op 17 mei 2000 heeft de bouwinspecteur van de Gemeente het pand bezocht en geïnspecteerd. Hij heeft toen geconstateerd dat het pand was geschilderd zonder dat de in de aanschrijving genoemde gebreken aan ramen, kozijnen, veranda en dak waren uitgevoerd. [appellant] heeft vervolgens niet toegezegd dat hij de betreffende werkzaamheden alsnog zou uitvoeren op de wijze zoals in de aanschrijving van 2 februari 2000 was bepaald. Integendeel, hij heeft bij brief van 18 mei 2000 aan de Gemeente bericht dat hij het vernieuwen van kozijnen en ramen, zink balkon (het hof begrijpt: veranda) en van de dakgoten en het metselwerk van de linkerachterschoorsteen niet meer noodzakelijk en zelfs overbodig acht, omdat hij deze op keurige en duurzame wijze heeft laten herstellen en schilderen. Er zijn geen stellingen of stukken in het geding gebracht waaruit kan volgen dat de Gemeente er toen mee akkoord is gegaan dat deze delen niet vernieuwd, maar hersteld en overgeschilderd zouden worden.
4.4 Bij inspectie van 9 juni 2000 heeft de bouwinspecteur geconstateerd dat niet aan de aanschrijving van 2 februari 2000 was voldaan en heeft hij aan de aanwezige heer [naam] van het door [appellant] ingeschakelde aannemingsbedrijf medegedeeld dat de resterende werkzaamheden nog moesten worden uitgevoerd. Daarna heeft [appellant] op 18 juni 2000 aan de Gemeente geschreven, dat de werkzaamheden inmiddels naar behoren zijn uitgevoerd, ter onderbouwing waarvan hij een bouwkundig rapport van [A] aan de Gemeente heeft gezonden. Dit rapport was al op 25 mei 2000 gemaakt, dus voordat de bouwinspecteur van de Gemeente op 9 juni 2000 had geconstateerd dat juist niet aan de aanschrijving was voldaan. Daarom kan niet aan de hand van dat rapport worden vastgesteld dat [appellant] naar aanleiding van de inspectie van 9 juni 2000 bereidheid heeft getoond om de toen geconstateerde resterende werkzaamheden te gaan verrichten.
Er zijn ook geen stellingen of stukken in het geding gebracht die er op kunnen wijzen dat de Gemeente naar aanleiding van [appellant]s brief van 18 juni 2000 heeft aangenomen dat wel aan het besluit van 2 februari 2000 kon zijn voldaan.
4.5 Bij brief van 4 oktober 2000 heeft de Gemeente een lijst aan [appellant] gestuurd waarop concreet was aangegeven welke werkzaamheden uit de aanschrijving van 2 februari 2000 nog verricht moesten worden. Daarbij heeft de Gemeente uitdrukkelijk geschreven dat zij zal overgaan tot uitvoering van gemeentewege van de in die lijst genoemde werkzaamheden en dat dit kon worden voorkomen door deze werkzaamheden binnen twee weken zelf uit te (laten) voeren. De brief wijst er niet op dat de Gemeente ermee akkoord gaat dat de in de aanschrijving genoemde te vernieuwen delen niet worden vernieuwd. De brief wijst er ook niet op dat de Gemeente akkoord gaat met de wijze waarop de werkzaamheden inmiddels (niet) waren uitgevoerd. Integendeel, de Gemeente geeft uitdrukkelijk aan tot welke werkzaamheden [appellant] nog verplicht is en wat de gevolgen zijn als hij ze niet uitvoert.
4.6 [appellant] heeft daarop niet geschreven dat hij bereid is de in de aanschrijving genoemde onderdelen van het pand te vernieuwen. Hij heeft geschreven dat reparatie (in plaats van vernieuwing) volstaat en daartoe de rapporten van [A] en [B] aan de Gemeente gezonden waaruit volgens [appellant] zou blijken dat de gebreken uit de aanschrijving afdoende waren verholpen. Naar aanleiding van deze rapporten heeft de Gemeente niets gezegd of geschreven waaruit kan volgen dat zij (geheel of gedeeltelijk) terug komt op de aanschrijving van 2 februari 2000 of dat zij zou gaan onderzoeken of een aantal in die aanschrijving genoemde werkzaamheden niet (meer) nodig zijn.
4.7 Bij brief van 24 oktober 2000 heeft de Gemeente geschreven dat zij een onafhankelijk bureau heeft ingehuurd om het pand te inspecteren. Op grond hiervan mocht [appellant] niet er vanuit gaan dat de Gemeente alsnog wilde laten bezien of de in de aanschrijving van 2 februari 2000 genoemde werkzaamheden nodig waren. Immers, voorheen had de Gemeente telkens haar eigen inspecteur laten inspecteren of de werkzaamheden (naar behoren) waren verricht. Uit niets blijkt dat bij inspectie tevens kon worden beoordeeld of de in de aanschrijving van 2 februari 2000 genoemde werkzaamheden wel nodig waren. Een vergelijking met voornoemd arrest Helmondse paardenstal gaat dan ook niet op. In dat arrest speelde de vraag of de Gemeente de opstal conform de aanschrijving mocht slopen nadat de wethouder had toegezegd te onderzoeken of de opstal alsnog kon blijven bestaan. In de onderhavige zaak heeft [appellant] nooit de toezegging gekregen dat alsnog onderzocht zal worden of vernieuwen van kozijnen en ramen, zink en dakgoten en metselwerk wel nodig is.
4.8 Het hof overweegt ter zake hiervan voorts dat het, zoals [appellant] aanvoert, beter was geweest als de Gemeente het rapport van Alphaplan aan [appellant] had toegestuurd en met hem had gecommuniceerd wanneer de werkzaamheden van gemeentewege zouden worden uitgevoerd. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat het onredelijk, onzorgvuldig of anderszins onrechtmatig was om de (herstel)werkzaamheden zonder nadere communicatie van gemeentewege te laten verrichten en de kosten daarvan op [appellant] te verhalen. De Gemeente had [appellant] reeds laten weten dat de resterende werkzaamheden van gemeentewege zouden worden verricht als [appellant] ze niet zelf deed. [appellant] heeft steeds volgehouden dat de werkzaamheden al afdoende waren verricht en dat hij verdere werkzaamheden niet nodig vond. Hij heeft nooit te kennen gegeven dat hij alle werkzaamheden die in de aanschrijving van 2 februari 2000 waren genoemd zelf zou laten uitvoeren als Alphaplan zou rapporteren dat deze werkzaamheden nog niet waren verricht. Gelet hierop en gelet op het feit dat de Gemeente niet heeft toegezegd om [appellant] na rapportage door Alphaplan een nadere termijn te gunnen, mocht [appellant] er niet op vertrouwen dat de Gemeente hem met het rapport van Alphaplan wederom zou waarschuwen en een nadere termijn zou gunnen om het werk zelf te doen. De Gemeente hoefde dit niet te doen.
4.9 De eerste drie grieven treffen dus geen doel.
5.1 De vierde grief richt zich tegen de kosten van [C] en Alphaplan. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
5.2 [appellant] heeft aangevoerd dat het uurtarief van [C] ad ƒ 85,- te hoog is. Ter ondersteuning daarvan beroept hij zich op de mededelingen van Aannemer J.L. [naam] B.V. (hierna: [D]) en [naam] Bouw & Installatietechniek (hierna: E) dat zij in 2001 een uurtarief hanteerden van ƒ 62,50 respectievelijk ƒ 45,-. Het hof volgt [appellant] hierin niet. Het feit dat het uurtarief hoger is dan wat andere aannemers berekenen, brengt niet mee dat de factuur onredelijk hoog is. Het uurtarief hangt immers mede af van andere omstandigheden, zoals de deskundigheid waarmee het werk kan worden uitgevoerd en de mate van verdiscontering van andere zaken (bijvoorbeeld winst & risico) in het uurtarief. Het feit dat er twee aannemers zijn die achteraf verklaren dat zij het werk voor een lager uurtarief hadden kunnen aannemen, betekent dus niet dat de factuur met het gehanteerde hogere uurtarief onredelijk is.
5.3 [appellant] heeft voorts aangevoerd dat [C] te veel uren in rekening heeft gebracht en te veel heeft berekend voor materiaal- en overige kosten. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar de mededeling van [D] dat die het werk in 25 á 40 uur minder dan de 268 gefactureerde uren had kunnen doen, zodat ook de kosten lager waren (kortere tijd huur stelling en dergelijke) en dat [D] 25% op de materiaalkosten had kunnen bezuinigen.
Uit de factuur van [C] volgt niet dat er op onderdelen onredelijk veel uren of onredelijk hoge kosten zijn gemaakt. Voor een dergelijke onredelijkheid heeft [appellant] onvoldoende gesteld en dit volgt ook niet uit de overgelegde stukken. Op grond van uitsluitend de verklaring achteraf van [D] dat hij het geheel sneller en goedkoper had kunnen doen, kan dit niet worden aangenomen. Het enkele feit dat er een aannemer is die achteraf gezien de werkzaamheden in minder tijd en goedkoper had kunnen doen, brengt namelijk niet mee dat de door de Gemeente ingezette aannemer zodanig langzaam en duur is, dat de Gemeente in redelijkheid niet alle kosten kan verhalen. Voor dat laatste moet duidelijk zijn dat de ingezette aannemer onredelijk hoge prijzen en uren factureert ten opzichte van wat in de gehele branche voor dit werk gebruikelijk is.
5.4 De kosten van Alphanplan komen volgens [appellant] niet voor zijn rekening, omdat de Gemeente zelf over expertise beschikt om de bouwkundige staat van een pand te beoordelen. [appellant] betoogt dat een bouwinspecteur al de herstelwerkzaamheden had kunnen inspecteren en beoordelen. Het hof volgt [appellant] daarin niet. Immers, nadat de Gemeente haar bouwinspecteur de herstelwerkzaamheden had laten inspecteren en deze geoordeeld had dat er nog werkzaamheden moesten plaatsvinden, werd zij door [appellant] geconfronteerd met twee rapporten van verschillende bouwkundigen waarmee [appellant] wilde aantonen dat er, anders dan de inspecteur zei, geen werkzaamheden meer hoefden plaats te vinden. Alsdan kan de Gemeente niet zonder meer afgaan op wat haar inspecteur heeft geoordeeld en ligt het in de rede om een nadere expertise te laten uitvoeren. De redelijke kosten daarvan komen voor rekening van [appellant] die twijfel over het oordeel van de inspecteur van de Gemeente had gezaaid.
5.5 [appellant] heeft aangevoerd dat het aantal door Alphaplan in rekening gebrachte uren (28) te hoog is voor de eenvoudige bouwkundige inspectie die gedaan had moeten worden, en bovendien niet is gespecificeerd. Het hof volgt hem daarin niet. Uit de rapportage van Alphaplan blijkt welke inspectiewerkzaamheden Alphaplan heeft gedaan. Op grond van dit rapport kan ervan uitgegaan worden dat de door Alphaplan in rekening gebrachte uren redelijk waren. Uit het rapport blijkt immers dat Alphaplan het pand heeft bezocht, alle in de voorzieningenlijst genoemde onderdelen van het pand afzonderlijk heeft beoordeeld en (waar mogelijk) met een houtvochtigheidsmeter heeft onderzocht en dat zij daarover een rapport van tien pagina’s heeft uitgebracht.
5.6 Gelet op het voorgaande is ook de vierde grief ongegrond.
6.1 De vijfde grief richt zich tegen de betalingsplicht van [appellant] van 15% beheerskosten. [appellant] heeft aangevoerd dat dit geen door de Gemeente gemaakte kosten zijn.
6.2 De Gemeente heeft onbetwist aangevoerd dat er kosten zijn gemaakt voor de administratie, voor ambtenaren betrokken bij de voorbereidingswerkzaamheden, voor overleg dat namens de Gemeente met de aannemer is gevoerd over de offerte, de feitelijke uitvoering van het werk en de oplevering daarvan en voor overleg met Alphaplan. Hierbij zijn de bouwinspecteur, de kostentoetser, de juridisch adviseur en ondersteunend personeel van de Dienst Stedebouw en Volkshuisvesting betrokken geweest. Naar het oordeel van het hof staat daarmee vast dat er beheerskosten zijn gemaakt. De Gemeente heeft hiervoor een bedrag van 15%, zijnde ƒ 7.205,43 (€ 3.269,68), in rekening gebracht. Gelet op de lijst van (herstel)werkzaamheden die van gemeentewege zijn verricht, oordeelt het hof dat de werkelijk gemaakte beheerskosten op dat bedrag bepaald kunnen worden.
6.3 Anders dan [appellant] heeft betoogd tracht de Gemeente de beheerskosten niet een tweede maal op [appellant] te verhalen door in het dwangbevel van 13 januari 2005 het factuurbedrag te verhogen met invorderingskosten. De door de Gemeente in rekening gebrachte invorderingskosten staan los van de beheerskosten. Immers, als [appellant] de factuur van de Gemeente (inclusief de beheerskosten) op eerste verzoek had betaald, had de Gemeente geen werkzaamheden voor de invordering hoeven (laten) verrichten en dus geen invorderingskosten hoeven maken. Op grond van artikel 5:26, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht kan de Gemeente naast de kosten die verband houden met de toepassing van bestuursdwang, ook de kosten die verband houden met de invordering invorderen. Deze kosten kunnen naar redelijkheid in aansluiting op het rapport Voorwerk II worden vastgesteld op een bedrag van € 1.500,-, zoals de rechtbank heeft gedaan.
6.4 Ook de vijfde grief is dus ongegrond.
7. De conclusie is dat alle grieven falen. Een relevant bewijsaanbod is niet aan de orde. Het hoger beroep is ongegrond. Het vonnis van de rechtbank moet worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op deze uitspraak vastgesteld op € 296,- aan verschotten en € 894,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.L. Vierhout en S.A. Boele en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2007 in aanwezigheid van de griffier.