2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werkneemster], geboren [in] 1963 te [plaats], Marokko, heeft gereflecteerd op de volgende advertentie, die in het landelijk dagblad “De Telegraaf” was geplaatst.
“Gevraagd SECRETARESSE
Kennis van de Nederlandse, Franse, Arabische en Engelse taal is een pré
Sollicitatie: AMBASSADE VAN HET KONINKRIJK MAROKKO (…) Den Haag (…)”.
2.2 Op 5 februari 2001 heeft [werkneemster] een sollicitatiegesprek gevoerd op de ambassade. Bij brief van 15 februari 2001, gericht aan [haar] adres, heeft de ambassadeur van het Koninkrijk te ’s-Gravenhage (hierna: de ambassadeur) aan [werkneemster] geschreven:
“Madame,
Faisant suite à notre entretien en date du 5 courant, j’ai l’honneur de porte à votre connaissance que votre recrutement à l’Ambassade en qualité de secrétaire administrative prendra effet à partir du 20 février 2001, pour une période d’essai de trois mois. (...) ”
2.3 [werkneemster] is op 1 maart 2001 bij de ambassade in dienst getreden. Eerder was zij al in Nederland werkzaam geweest. Ten tijde van haar aanstelling was [werkneemster] woonachtig in [woonplaats] en had daartoe een rechtsgeldige verblijfstitel. Zij had toen namelijk nog uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit. Bij Koninklijk Besluit van 9 oktober 2001 is haar het Nederlanderschap verleend. Op 15 juli 2003 is zij gehuwd met haar Nederlandse partner.
2.4 Tussen enerzijds het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Samenwerking van het Koninkrijk en anderzijds [werkneemster] is op 30 april 2001 een “contrat d’engagement” gesloten, waarbij [werkneemster] als “agent local” is aangesteld om vanaf 1 maart 2001 secretarieel werk te verrichten bij de ambassade tegen een salaris van NLG 2.400,- per maand.
2.5 Volgens een “Attestation” van eveneens 30 april 2001, die [werkneemster] naar haar zeggen voorafgaand aan de procedure niet heeft ontvangen, houden deze werkzaamheden in:
“-la réception et l’enregistrement du courrier reçu et envoyé par l’Ambassade,
- la saisie et le traitement des correspondances officielles entre l’Ambassade et les Affaires Etrangères d’une part, et les Autorités néerlandaises d’autre part.
En cette qualité, l’intéressée est tenue, sous peine de résiliation de contrat, à un droit de réserve qui lui commande, notamment de s’interdire de travailler pour le compte d’un tiers ou divulguer les informations dont elle est dépositaire. (...).”
2.6 Op 20 juni 2003 is [werkneemster] uitgevallen met nekklachten (nekhernia).
2.7 Bij brief van 19 januari 2004 heeft de ambassadeur aan [werkneemster] geschreven: “(…) Il m’a été donné de constater que vous êtes en absence irrégulière depuis le 20 juin 2003. Par la présente, il vous est demandé de reprendre votre service sans délai, et ce dès récéption de la présente, faute de quoi vous serez considérée en abandon de poste. (…).”
2.8 [werkneemster] is niet gaan werken. Zij heeft de ambassade bij brief van 21 januari 2004 geïnformeerd over haar ziekte en benadrukt dat zij nimmer ontslag heeft genomen. Ook de arbo-arts heeft bij brief van 23 januari 2004 aan de ambassade geschreven dat [werkneemster] gezien de bij haar bestaande medische beperkingen niet in staat was het werk te hervatten. Vanaf januari 2004 heeft het Koninkrijk geen salaris meer aan [werkneemster] betaald. Het Koninkrijk heeft [werkneemster] per 1 maart 2004 ontslagen.
2.9 Bij inleidende dagvaarding van 5 juli 2004 heeft [werkneemster] bij wege van voorlopige voorziening - verkort weergegeven - betaling gevorderd van het loon plus vakantietoeslag vanaf 1 januari 2004, met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, alsmede betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 990,- inclusief BTW en de proceskosten.
Bij verstekvonnis in kort geding van 19 juli 2004 is het Koninkrijk veroordeeld - verkort weergegeven - tot betaling van het loon plus vakantietoeslag vanaf 1 januari 2004, met de wettelijke rente en 10% wettelijke verhoging, alsmede de buitengerechtelijke kosten ad € 990,- inclusief BTW en de proceskosten. Het Koninkrijk is hiertegen in verzet gekomen.
Bij het bestreden verzetvonnis in kort geding van 12 november 2004 is het verzet afgewezen en is het Koninkrijk veroordeeld in de proceskosten.
2.10 In hoger beroep is een brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van het Koninkrijk der Nederlanden van 23 juni 2005 overgelegd, waarin onder meer staat dat aan [werkneemster]:
“met ingang van 8 mei 1998 een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking ‘verblijf bij partner’, geldig tot 8 mei 1999. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is telkens met een jaar verlengd, laatstelijk tot 8 mei 2002.”