2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 Bij overeenkomst van 6 juli 1990 heeft een door Chesprop BV, hierna te noemen Chesprop, bestuurde vennootschap in oprichting een kantorencomplex aan de [adres] te [plaatsnaam] verkocht aan de Zweedse vennootschap Escensum AB. De overdracht vond plaats op 31 juli 1990 door middel van overdracht aan de koper van de aandelen van de vennootschap waarin de verkoper het onroerend goed inmiddels had ondergebracht, te weten Chesprop III BV.
2.2 Zowel in de overeenkomst van 6 juli 1990 als in de overeenkomst van
31 juli 1990 is een huurgarantie opgenomen waarin Chesprop aan de koper een jaarlijkse huuropbrengst garandeert van ƒ 4.050.000,- zulks voor een periode van drie jaar, te rekenen vanaf 1 juli 1992. Voorts is, voor de nakoming van deze overeenkomsten door Chesprop, voor deze vennootschap de verplichting opgenomen een bankgarantie te doen stellen door Staal Bankiers voor een bedrag gelijk aan één jaar huur, geldend voor de periode van 1 juli 1992 tot 1 juli 1993.
2.3 Ter financiering van deze koop door Escensum hebben de Deutsche Hypothekenbank AG en de rechtsvoorganger van ING, de Berliner Handels- und Franfurter Bank (verder de Banken) aan Escensum een hypothecaire geldlening verstrekt van NLG 54 miljoen.
2.4 Tot zekerheid van de terugbetaling van het geleende bedrag heeft Escensum aan de Banken bij akte van 31 juli 1990 de huuropbrengsten, voortvloeiend uit de verhuur van het kantorencomplex aan de [adres] gecedeerd alsmede alle rechten die zij jegens Chesprop uit hoofde van de huurgarantie kan doen gelden. Ook de rechten met betrekking tot de door Staal Bankiers afgegeven bankgarantie zijn aan de Banken gecedeerd.
2.5 Het kantorencomplex was op 31 juli 1990 verhuurd aan Nationale Nederlanden. Deze heeft op 18 juli 1991 de huur opgezegd tegen 30 juni 1992. Vanaf 1 juli 1992 werd het complex niet meer verhuurd.
2.6 De Banken hebben in april 1992 Chesprop en Staal Bankiers meegedeeld dat Escensum haar rechten uit de huurgarantie en de bankgarantie aan hen heeft overgedragen en dat derhalve nog uitsluitend aan hen kan worden gepresteerd.
2.7 In verband met de leegstand van het kantorencomplex deed Escensum jegens Chesprop een beroep op huurgarantie. Ook sprak zij Staal Bankiers aan in verband met de door deze verstrekte bankgarantie.
2.8 Bij brief van 5 augustus 1992 van mr. J.C. Toorman, de toenmalige advocaat van de Banken, aan [mr. Y], die op dat moment optrad voor Escensum, heeft Escensum toestemming gekregen om in en buiten rechte nakoming van haar vordering te eisen, doch niet om betalingen in ontvangst te nemen. Betaling diende te geschieden aan de Banken (ING).
2.9 Op 13 augustus 1992 heeft Escensum Chesprop en Staal Bankiers gedagvaard en gevorderd de huur van één kwartaal ten bedrage van
ƒ 1.104.645,64 te betalen aan de Banken.
2.10 Escensum en Chesprop hebben op 29 januari 1993 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Ingevolge deze overeenkomst heeft Chesprop zich verplicht tot betaling van ƒ 675.000,- aan Escensum. Deze betaling heeft plaats gevonden via de bankrekening van de toenmalige advocaat van Escensum, [mr. X].
2.11 De procedure, die was ingeleid door voornoemde dagvaarding, is in juni 1993 geroyeerd.
2.12 Bij brief van 2 september 1997 van hun advocaat mr. J.A.J. Leeman, hebben de Banken de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van artikel 3:45 BW. In deze brief heeft mr. Leeman melding gemaakt van de betaling van voornoemd bedrag van ƒ 675.000,- aan [mr. X].
2.13 De Banken hebben tegen zowel Chesprop als Staal Bankiers (afzonderlijke) procedures ingesteld. Bij vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 november 1997, gewezen in de zaak tegen Chesprop, is Chesprop veroordeeld tot betaling aan de Banken van een bedrag van ƒ 12.150.000,- uit hoofde van de huurgarantie. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de Banken de vaststellingsovereenkomst terecht hebben vernietigd. In rechtsoverweging 3.10 is overwogen: “De volgens Chesprop reeds betaalde ƒ 675.000,- komt naar het oordeel van de rechtbank niet in mindering op de vordering van DHB. Dit bedrag is immers betaald aan de raadsman van Escensum, [mr X], terwijl Escensum juist geen betaling in ontvangst mocht nemen. Niet is gesteld of gebleken dat [mr X] bevoegd was namens de Duitse banken betalingen in ontvangst te nemen.”
2.14 Dezelfde rechtbank heeft in de tussen de Banken en Staal Bankiers gevoerde procedure bij vonnis van 17 juni 1998 laatstgenoemde veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 4.050.000,- uit hoofde van de bankgarantie.
2.15 Zowel Chesprop als Staal Bankiers hebben appel ingesteld tegen voornoemde vonnissen. Nadat tegen het vonnis van 12 november 1997 appel was ingesteld, heeft mr. Leeman namens de Banken het volgende aan [mr. X] bericht: “Intussen heeft Chesprop hoger beroep ingesteld. Daarmee moeten de Banken rekening houden. De Banken zijn ervan overtuigd dat het Hof het vonnis a quo in stand laat. Uitsluitend in het geval dat het Hof (…) tot een ander oordeel dienaangaande zou komen (…), in welk geval het dan voor de Banken van belang is dat hun rechten dienaangaande inmiddels niet zijn verjaard, nu immers de litigieuze overeenkomst tussen Chesprop en Escensum van 29 januari 1993 dateert, zulks ondanks het feit dat de overeenkomst door de Banken is vernietigd, wordt deze brief geschreven.”
2.16 Beide appelzaken zijn gevoegd behandeld. Bij tussenarrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 november 2001 zijn Chesprop en Staal Bankiers toegelaten tot het bewijs dat mede door toedoen van Escensum en/of de Banken het kantorencomplex na 30 juni 1992 niet (tijdig) is verhuurd. Evenals de rechtbank was het gerechtshof van oordeel dat de nietigheid van de vaststel¬lingsovereenkomst terecht is ingeroepen. Voornoemde bewijsopdracht is gege¬ven naar aanleiding van het betoog van Chesprop en Staal Bankiers dat Escen¬sum niet te goeder trouw nakoming van de garantieverplichtingen kon vorderen, mede omdat zij de huuropzegging niet tijdig had gemeld, waardoor Chesprop de mogelijkheid was onthouden om tijdig andere huurders te zoeken. Het gerechtshof heeft in verband met de te geven bewijsopdracht overwogen dat tevens opheldering kan worden gegeven over hetgeen met het op de derdenrekening van [mr. X] gestorte bedrag van ƒ 675.000,- is gebeurd.
2.17 Naar aanleiding van het arrest heeft de advocaat van Chesprop en Staal Bankiers, mr. H.E. Schweers, bij brief van 5 november 2002 aan de advocaat van de Banken het volgende bericht: “Via de curator in het faillissement van Escensum is overleg met [mr. X] gevoerd. Deze heeft zich bereid verklaard in schriftelijke vorm onder overlegging van een betalingsbewijs duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de wijze (en datum) waarop zijn kantoor het bedrag van NLG 675.000 (na verrekening van openstaande declaraties) aan Escensum heeft overgemaakt.”
2.18 De advocaat van de Banken heeft [mr. X] bij brief van 24 januari 2003 aansprakelijk gesteld en hem gesommeerd tot betaling van het bedrag van
ƒ 675.000,-. [Mr. X] is niet tot betaling overgegaan.
2.19 De Deutsche Hypothekenbank AG heeft aan ING volmacht verleend om in deze procedure mede namens haar op te treden.