ECLI:NL:GHSGR:2007:BB2692

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200677206
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van heroïne met een hoeveelheid van ongeveer 200 kg

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 22 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 200 kilogram heroïne. De verdachte had, op verzoek van een onbekende persoon, pakketten in ontvangst genomen die uit Turkije waren gekomen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte zich in een telefoongesprek had uitgelaten over de zorgvuldigheid van de ontvangst van de pakketten, wat duidde op een bewustzijn van de risico's van zijn handelen. Het hof oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zijn handelingen betrekking hadden op heroïne. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank vernietigd zou worden en dat de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar zou krijgen. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de gevolgen voor de volksgezondheid in overweging genomen. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006772-06
Parketnummer: 10-603038-06
Datum uitspraak: 22 augustus 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
t[detentieadres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 8 augustus 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verwerping van verzoeken
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep haar bij appelschriftuur d.d. 4 december 2006 gedane verzoek herhaald om het onderhavige dossier te completeren met de stukken betreffende het zogenaamde [A.]-onderzoek, althans haar inzage te geven in genoemd dossier, danwel de leider van dat onderzoek te horen. De raadsvrouw heeft daartoe met name aangevoerd dat niet uit te sluiten valt dat die inzage/dat verhoor zal opleveren dat het onderzoek tegen verdachte op onvoldoende grondslag is gestart, dan wel dat verdachtes rol in het geheel een andere blijkt te zijn dan die welke hem door politie/openbaar ministerie wordt toegedicht.
Het hof wijst genoemde verzoeken af.
De onderbouwing is voornamelijk speculatief van aard. Voorts heeft de advocaat-generaal ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat [verdachte] niet als verdachte in het [A.]-onderzoek voorkomt. Uit het proces-verbaal van de politie in de onderhavige zaak blijkt ook dat de verdenking terzake van het tenlastegelegde tegen [verdachte] in de loop van laatstgenoemd onderzoek is ontstaan.
Het hof wijst de verzoeken daarom af. Verdachte wordt daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 juli 2006 t/m 27 juli 2006 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 200 kilogram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat er bij de verdachte geen sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, omdat hij er niet van op de hoogte was dat de inhoud van de dozen heroïne bevatte, nu hem te verstaan was gegeven dat er sprake zou zijn van een partij legale sigaretten.
Het hof overweegt het volgende.
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep zijn de navolgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen. De verdachte is, naar zijn zeggen op verzoek van een zekere [persoon X], van wie hij geen enkel nader gegeven zegt te kunnen opgeven anders dan dat deze uit Den Haag afkomstig is, van Rotterdam naar Oosterhout gereden om aldaar in de nacht op een verlaten plaats pakketten in ontvangst te nemen die daar in een vrachtwagen waren gearriveerd uit Turkije. Het busje waarin de pakketten zouden worden overgeladen was door de verdachte geregeld via een zekere [persoon Y], die zich in het gezelschap van de verdachte bevond toen deze werd aangehouden. De verdachte onderhield zich op de avond voorafgaand aan de onderhavige heroïne-transactie een aantal zaken telefonisch met één van zijn mededaders.
Deze telefoongesprekken werden in hoge mate gekenmerkt door versluierd taalgebruik. Daaruit komt naar voren dat de in ontvangstneming van de partij met grote omzichtigheid diende te geschieden. In één van die gesprekken verwijt de verdachte zijn gesprekspartner dat deze zich niet voldoende in bedekte termen uitdrukt. In zijn verhoor bij de politie op 27 juli 2006, de dag van zijn aanhouding, vermeldt de verdachte niet dat hij in de mening verkeerde dat het om een partij (legale) sigaretten ging. Het hof is van oordeel, bovenstaande feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, dat de verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat zijn handelingen betrekking hadden op een partij heroïne. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een uitzonderlijk grote hoeveelheid heroïne. Dit is een delict dat bijdraagt aan de handel in en het gebruik van heroïne, waardoor de volksgezondheid wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving. Bovendien leidt de grootschalige handel in verdovende middelen veelal tot samenhangende vormen van ernstige criminaliteit.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde aanmerkelijke duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 (oud) van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. Wurzer, mr. F. Heemskerk en mr. E.C.C. Punselie, in bijzijn van de griffier M. van der Mark.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 augustus 2007.