ECLI:NL:GHSGR:2007:BB1341

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/8893 WWB
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor legeskosten verlenging verblijfsvergunning

In deze zaak gaat het om een 37-jarige man van Syrische afkomst die sinds 1994 in Nederland verblijft en sinds 27 december 2005 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om de kosten te dekken die samenhangen met de verlenging van zijn verblijfsvergunning, die op 12 september 2006 afliep. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, waarna de man in beroep ging.

De rechtbank 's-Gravenhage heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De eiser voerde aan dat de mandatering van de bevoegdheid om te beslissen niet correct was, maar dit betoog werd verworpen. De rechtbank stelde vast dat de kosten van leges voor de verlenging van de verblijfsvergunning voorzienbaar waren en dat de eiser, gezien het belang van een rechtmatige verblijfsstatus, had moeten reserveren voor deze kosten of een lening had moeten aangaan.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De eiser had zijn financiële situatie uiteengezet, maar de rechtbank concludeerde dat het ontbreken van financiële reserves of het hebben van schulden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De kosten voor leges moesten uit de bijstandsnorm kunnen worden betaald, en de rechtbank oordeelde dat het beleid van de gemeente om geen bijzondere bijstand te verlenen voor legeskosten voor verblijfsvergunningen rechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 06/8893 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij aanvraagformulier gedateerd 16 mei 2006 heeft eiser bij verweerder verzocht om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in verband met de kosten van verlenging van zijn verblijfsvergunning.
Bij besluit van 22 mei 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2006, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 oktober 2006, ingekomen bij de rechtbank op 31 oktober 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Op grond van de daartoe van partijen verkregen toestemming heeft de rechtbank ingevolge artikel 8:57 van de Awb bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Motivering
Eiser is een 37-jarige, uit Syrië afkomstige ongehuwde man. Hij verblijft sinds 1994 in Nederland. Met ingang van 27 december 2005 ontvangt hij een uitkering ingevolge de WWB naar de norm voor een alleenstaande.
De aanvraag om bijzondere bijstand strekt tot vergoeding van de kosten die samenhangen met de behandeling van het verzoek om verlenging van eisers verblijfsvergunning, waarvan de geldigheid op 12 september 2006 verliep.
Eiser heeft in beroep allereerst aangevoerd dat uit de stukken niet is gebleken dat verweerder de bevoegdheid om te beslissen op de juiste wijze heeft gemandateerd aan een ambtenaar.
Dit betoog faalt. Alleen het primaire besluit is namens verweerder genomen dan wel ondertekend door het hoofd van de afdeling sociale zaken. Voor zover al sprake zou zijn van ongeldig mandaat is dit in elk geval bij het bestreden besluit op bezwaar hersteld.
Wat de afwijzing van het verzoek om bijzondere bijstand betreft heeft verweerder zich in het bestreden besluit aangesloten bij het advies van de bezwaarschriftencommissie Sociale Voorzieningen. In dat advies is geoordeeld dat volgens een sinds november 2003 geldende richtlijn geen bijstand wordt verstrekt in legeskosten ten behoeve van het verlengen of wijzigen van verblijfsvergunningen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het gaat om algemene kosten van het bestaan die in beginsel uit de bijstandsnorm moeten kunnen worden bestreden, aldus het advies.
Hetgeen eiser in beroep aanvoert komt hierop neer dat hij als gevolg van zijn bijzondere, persoonlijke situatie op geen enkele manier in staat is geweest om financiële reserves op te bouwen. Ook kon hij geen leningen meer afsluiten. Hij bestrijdt dat hij de legeskosten van de “gewone” bijstandsuitkering kan betalen.
Ingevolge 35, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de legeskosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
Zoals reeds herhaaldelijk door deze rechtbank is overwogen (zie onder meer de uitspraak van 25 oktober 2005, registratienummer AWB 04/2790 WWB) kan een beleid dat in beginsel niet in de mogelijkheid voorziet van het verlenen van bijzondere bijstand voor legeskosten voor een verblijfstitel de rechterlijke toetsing doorstaan. Hierbij is van belang dat dergelijke kosten uit de algemene bijstandsnorm moeten kunnen worden bestreden. De positie van eiser verschilt niet van die van andere vreemdelingen die worden geconfronteerd met de verplichting om de geldigheid van hun verblijfsvergunning te verlengen. Evenmin verkeert eiser in een positie waarin hij zich geplaatst ziet voor kosten die voortvloeien uit specifiek hem persoonlijk betreffende bijzondere omstandigheden.
De rechtbank is met verweerder voorts van oordeel dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden welke zouden nopen tot afwijking van het beleid.
In dit verband heeft verweerder terecht waarde gehecht aan de omstandigheid dat de kosten van leges voor eiser voorzienbaar waren. Vreemdelingen die een verblijfsvergunning aanvragen zijn, zo is de rechtbank ambtshalve bekend, sedert mei 2002 een bijdrage verschuldigd in de kosten. Gezien het grote belang bij het verkrijgen en het behouden van een rechtmatige verblijfsstatus, mag naar het oordeel van de rechtbank van eiser, vanuit een oogpunt van de toepassing van de WWB, worden verwacht voor kosten als de onderhavige te reserveren dan wel een persoonlijke lening aan te gaan.
Eiser heeft in beroep uitvoerig gewezen op zijn slechte financiële situatie en bestaande afbetalingsverplichtingen. De rechtbank is, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de CRvB (onder andere de uitspraak van 2 november 1999, gepubliceerd in JABW 2000/2), van oordeel dat het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met aanwezige schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen, niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid in het individuele geval. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2007, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.W.W. Koppe.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op: