ECLI:NL:GHSGR:2007:BB1341
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor legeskosten verlenging verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om een 37-jarige man van Syrische afkomst die sinds 1994 in Nederland verblijft en sinds 27 december 2005 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand om de kosten te dekken die samenhangen met de verlenging van zijn verblijfsvergunning, die op 12 september 2006 afliep. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, waarna de man in beroep ging.
De rechtbank 's-Gravenhage heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De eiser voerde aan dat de mandatering van de bevoegdheid om te beslissen niet correct was, maar dit betoog werd verworpen. De rechtbank stelde vast dat de kosten van leges voor de verlenging van de verblijfsvergunning voorzienbaar waren en dat de eiser, gezien het belang van een rechtmatige verblijfsstatus, had moeten reserveren voor deze kosten of een lening had moeten aangaan.
De rechtbank oordeelde verder dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De eiser had zijn financiële situatie uiteengezet, maar de rechtbank concludeerde dat het ontbreken van financiële reserves of het hebben van schulden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De kosten voor leges moesten uit de bijstandsnorm kunnen worden betaald, en de rechtbank oordeelde dat het beleid van de gemeente om geen bijzondere bijstand te verlenen voor legeskosten voor verblijfsvergunningen rechtmatig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.