Uitspraak: 8 juni 2007
Rolnummer: 2004/736
Zaaknummer rechtbank: 396640 \ CV EXPL 02-510
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[Werknemer],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [werknemer],
procureur: mr. H.J.A. Knijff,
SCHOONMAAK ONDERHOUDS- EN SCHILDERSBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Brielle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: SOS,
procureur: mr. P.H. Mahieu.
Bij exploot van 26 mei 2004 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 9 maart 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Brielle, gewezen tussen partijen. [werknemer] heeft bij memorie van grieven (met producties) vijf grieven opgeworpen (waarvan twee genummerd IV), die door SOS bij memorie van antwoord (eveneens met producties) zijn bestreden. Tot slot heeft SOS de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In haar tussenvonnis van 28 januari 2003 heeft de rechtbank onder "De beoordeling van het geschil" een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werknemer] is op 1 mei 2000 in dienst getreden van SOS als technisch medewerker code 20 voor de duur van het project Enerco te Amsterdam. Hij verrichtte laboratoriumwerkzaamheden tegen een laatstgenoten salaris van € 1.817,30 per vier weken, exclusief overwerkvergoeding en overige emolumenten.
2.2 Op 16 juli 2001 is [werknemer] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden van de trap gevallen en heeft daarbij letsel opgelopen. Hij is als gevolg daarvan arbeidsongeschikt geworden.
2.3 Bij brief van 14 september 2001 schreef de gemachtigde van SOS het volgende aan [werknemer]:
"(…) Twee maanden geleden heeft u uw teen gekneusd en sindsdien zit u in de ziektewet. Inmiddels is vastgesteld dat er geen sprake meer is van arbeidsongeschiktheid. Een conflict tussen u en uw werkgever is blijkbaar de reden van uw afwezigheid. U bent immers de mening toegedaan dat u tijdens uw ziekte 100% doorbetaald diende te krijgen in plaats van 70%.
Nu u zonder geldige reden niet op uw werk verschijnt maakt u zich schuldig aan werkweigering.
Uw handelwijze wordt door uw werkgever niet geaccepteerd, u dient direct, derhalve a.s. maandag 18 september uw werk te hervatten, daar er geen enkele reden is voor uw afwezigheid. Zolang u onwettig afwezig bent heeft u geen recht op loon gedurende uw afwezigheid. (…)"
2.4 Naar aanleiding van een op 6 november 2001 uitgebrachte dagvaarding in kort geding heeft SOS bij wijze van ziekengeld € 2.412,16 netto betaald aan [werknemer]. Het kort geding heeft geen doorgang gevonden.
2.5 Op 7 november 2001 berichtte een bedrijfsarts van Commit Arbo naar aanleiding van een spreekuurbezoek van [werknemer] het volgende aan SOS:
"(…) Uw medewerker is volledig arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk. (…) Hij mag wel, indien u aangepast werk voor hem heeft tijdelijk ander werk gaan doen binnen uw bedrijf. Ik begrijp wel dat het voor u misschien moeilijk is aangepast werk voor hem te vinden. Daarbij denk ik aan tijdelijk zittend werk zodat hij toch aan de slag kan totdat zijn klachter ( het hof leest: klachten) zijn verminderd."
2.6 In november 2001 heeft [werknemer] aangepaste werkzaamheden in het laboratorium verricht. Deze werkzaamheden zijn op verzoek van Enerco beëindigd, omdat [werknemer] niet productief was.
2.7 Bij brief van 29 november 2001 schreef een bedrijfsarts van Commit Arbo aan SOS:
"Uw medewerker was vandaag op het spreekuur aanwezig, hij is nog arbeidsongeschikt voor eigen werkzaamheden. Betrokkene heeft als beperkingen lopen staan traplopen voor meer dan 40 minuten per dag. Zittend werk kan betrokkene wel. Hierover kunt u contact met betrokkene opnemen. (…)"
2.8 Op 13 december 2001 heeft SOS [werknemer] op staande voet ontslagen, omdat hij weigerde aangepaste werkzaamheden op de laadkraan te verrichten.
2.9 Op 21 december 2001 rapporteerde weer een bedrijfsarts van Commit Arbo aan SOS:
"Ik sprak vanmiddag met Uw medewerker en heb hem verteld dat hij vanaf 28 januari weer kan gaan werken voor 100% van zijn normale uren, maar dat hij alleen zittend werk mag verrichten (vermits het probleem aan zijn voet reëel blijft). Kleine afstanden kan hij uiteraard wel lopen. Vermits zijn werk normaliter altijd zittend is, meld ik hem dan ook beter (…)"
2.10 Op 7 januari 2002 dagvaardde [werknemer] opnieuw SOS in kort geding en vorderde – kort gezegd – herstel van dienstbetrekking en uitbetaling van achterstallig salaris (uitgaande van 100% loondoorbetaling), vermeerderd met emolumenten, wettelijke verhoging en wettelijke rente.
2.11 Bij kort geding vonnis van 19 februari 2002 is SOS veroordeeld om aan [werknemer] te betalen het netto equivalent van 70% van het brutoloon ad € 1.817,30 per vier weken over de periode 16 augustus 2001 tot 13 december 2001, vermeerderd met vakantiegeld, onder aftrek van de reeds betaalde bedrag van € 2.412,16, en het aldus verkregen bedrag vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente. De rechtbank wees de overige vorderingen af.
2.12 SOS heeft ter voldoening aan voornoemd kort geding-vonnis een bedrag van € 2.724,95 netto aan [werknemer] voldaan.
2.13 Bij beschikking van 4 april 2002 is de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op verzoek van SOS ontbonden per 16 april 2002 onder toekenning van een door SOS aan [werknemer] te betalen vergoeding van € 2.000,-- bruto.
2.14 In de onderhavige zaak vordert [werknemer] een verklaring voor recht dat het aan hem op 13 december 2001 verleende ontslag op staande voet nietig is;
en de veroordeling tot betaling van achterstallig loon (uitgaande van 100% loondoorbetaling) en emolumenten, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente, alsmede kosten van rechtsbijstand.
2.15 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen.
3.1 Grief I luidt:
"Ten onrechte heeft de Kantonrechter te Brielle geoordeeld dat niet is gebleken dat in dezen niet kan worden gesteld dat gedaagde te kort is geschoten (…) in het treffen van veiligheidsvoorschriften en/of het houden van toezicht."
Grief 2 luidt:
"De vaststelling van de kantonrechter dat aan de zijde van de werkgever goed geprofileerd schoeisel ter beschikking is gesteld aan de werknemer waarmee de werkgever aan zijn zorgverplichting heeft voldaan, is onterecht en onbegrijpelijk.
Grief III luidt:
"Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de vordering, nu deze gegrond is op het schenden van de zorgverplichting van de werkgever, wordt afgewezen en dat [Werknemer] geen aansprak (het hof leest: aanspraak) zal maken op volledige doorbetaling van zijn loon tijdens arbeidsongeschiktheid."
In de toelichting op deze grieven stelt [werknemer] dat deze overwegingen onbegrijpelijk zijn, omdat SOS bij tussenvonnis van 28 januari 2003 is toegelaten tot het bewijs dat [werknemer] zich op 16 juli 2001 tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden van de trapleuning heeft laten glijden waarbij hij ten val is gekomen en SOS niet aan dit bewijs heeft voldaan. Bovendien heeft getuige [X] verklaard dat het profiel van de trap is versleten en er vaak met water wordt gespoten, wat de trap zeer glad maakt. Uit de stukken blijkt nergens dat medewerkers van SOS erop zijn gewezen dat zij voorzichtig moeten zijn bij het belopen van deze trap, dan wel dat er stappen zijn ondernomen om deze trap, die als onveilig uit de bus komt, aan te passen. Met het leveren van rubberen laarzen heeft de werkgever, wetende dat veelvuldig met water wordt gespoten zeker niet aan zijn zorgplicht voldaan, aldus nog steeds [werknemer] .
3.2 Het hof overweegt als volgt.
Bij tussenvonnis van 28 januari 2003 is SOS toegelaten tot het bewijs dat [werknemer] op 16 juli 2001 ten val is gekomen toen hij zich van de trapleuning heeft laten glijden. In dat geval, zo overwoog de rechtbank, heeft [werknemer] roekeloos gehandeld en zou SOS niet aansprakelijk zijn voor zijn schade. SOS heeft afgezien van het leveren van dit bewijs, zodat opzet of (bewuste) roekeloosheid niet is komen vast te staan. Daarmee is de vraag relevant geworden of de trap bij normaal gebruik veilig is voor de werknemers van SOS en of SOS aan zijn zorgplicht ingevolge artikel 7:658, lid 1 BW heeft voldaan. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat de rechtbank bij tussenvonnis van 3 juni 2003 SOS tot het bewijs heeft toegelaten dat de trap als voldoende veilig kan worden aangemerkt.
3.3 De zorgplicht van de werkgever op grond van artikel 7:658 BW strekt ertoe dat een werknemer tegen gevaren wordt beschermd voor zover dat redelijkerwijs in verband met de aard van het werk kan worden gevorderd. Met dit artikel is niet beoogd een absolute waarborg te scheppen tegen gevaren voor de werknemer. Wat van een werkgever mag worden verwacht hangt af van de omstandigheden van het geval.
3.4 In deze zaak zijn [X] (voormalig werknemer SOS), de chef technische dienst Enerco en de bedrijfsleider Enerco als getuigen gehoord. Uit hun verklaringen blijkt dat de betreffende trap een vrij steile trap was, waarvan de bovenste tree bestond uit een rooster en de overige treden uit geprofileerd metaal, zogenoemd tranenplaat. De trap wordt drukbelopen, vaak met nat schoeisel. Ook de traptreden zelf zijn vaak nat, omdat de installatie veel met water wordt schoongespoten. Blijkens de verklaring van getuige de chef technische dienst voldeed de trap aan de voorschriften, hetgeen door [werknemer] niet, althans niet gemotiveerd is weersproken. Volgens zowel de chef technische dienst als de bedrijfsleider waren de treden ten tijde van het ongeval nog voldoende geprofileerd. Naar de mening van getuige [X] was het profiel echter behoorlijk afgesleten. Noch de chef technische dienst, noch de bedrijfsleider kan zich herinneren dat in de wekelijkse toolboxmeeting, waarbij ook bedrijfsveiligheid en arbozaken aan de orde komen, over deze trap is geklaagd. Volgens de bedrijfsleider is er in de 20 jaar dat hij bij Enerco werkt nooit iemand van de trap gevallen die daaraan letsel overhield. Getuige [X] is volgens zijn verklaring wel enkele malen van de trap gevallen, maar heeft daaraan nooit letsel overgehouden. Hij kon zich niet herinneren dat andere medewerkers van de trap zijn gevallen. Het hof stelt vast dat – anders dan de rechtbank in haar vonnis heeft geoordeeld – uit het proces-verbaal van het verhoor van de bedrijfsleider niet blijkt dat hij heeft verklaard dat de trap als onveilig naar voren is gekomen bij de vijfjaarlijkse risicoanalyse van de bedrijfsinstallaties en –toebehoren.
3.5 Op grond van deze verklaringen acht het hof SOS geslaagd in het bewijs dat de trap, hoewel steil, als voldoende veilig moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat de trap veelal nat is, maakt dit niet anders. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de veiligheid van de werknemers ermee is gediend dat geregeld stof- en koolresten van de installaties en de bijbehorende trappen wordt verwijderd. Niet te voorkomen is dat de trappen hierbij nat, en dus ook glad worden. Aangezien dit vrijwel altijd het geval is,dienen werknemers hierop bedacht te zijn. Voor dit risico behoefde SOS haar werknemers niet expliciet te waarschuwen. Het mag – ook bij [werknemer] – als algemeen bekend worden verondersteld dat natte trappen glad kunnen zijn. Vaststaat dat [werknemer] wist dat deze trap veelal glad was. Nu bovendien vaststaat dat SOS haar werknemers goed geprofileerd schoeisel ter beschikking stelde, waarmee zij het risico van uitglijden heeft willen beperken, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] is te wijten aan schending van enige zorgverplichting door SOS. De grieven I tot en met III falen.
3.6 Grief IV luidt:
"Ten onrechter heeft de Edelachtbare Heer kantonrechter overwegen (het hof leest: overwogen) dat appellant (eiser in eerste aanleg) niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht dat de hem aangeboden arbeid niet als passend kan worden beschouwd."
In de toelichting op deze grief stelt [werknemer] dat uit de verklaring van getuige [X] blijkt dat [werknemer] de laadkraan niet kon bereiken, omdat het vanaf de kleedruimte vijf à tien minuten lopen is naar de laadkraan en op het terrein overal resten van kolen lagen. Uit de verklaring van de bedrijfsarts van 7 november 2001 blijkt bovendien dat geen passend werk beschikbaar was voor [werknemer]. Het bedienen van de kraan was geen aangepaste arbeid nu dit regulier werk was dat door elke medewerker kan worden verricht. Het werk vereiste bovendien dat er veel gelopen werd, hetgeen van iemand met aan zijn enkel gips, niet is te verlangen, aldus nog steeds [werknemer].
3.7 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [werknemer] niet in het hem opgedragen bewijs is geslaagd. Getuige [X] heeft verklaard dat het vanaf de kleedruimte 5 à 10 minuten lopen is, maar dit maakt niet dat geen sprake meer is van passende arbeid. Volgens de bedrijfsarts van Commit Arbo was lopen voor [werknemer] gedurende maximaal 40 minuten per dag immers geen probleem (zie r.o. 2.7). Het pad naar de laadkraan was volgens getuige [X] goed toegankelijk, zodat hierin ook geen probleem schuilt. De omstandigheid dat [X] zelf toen hij op de laadkraan werkte veel heen en weer liep om het laden te controleren en de zeefmat, het kadeterrein en het stortpunt boven de laadkraan zelf schoonhield, maakt evenmin dat niet van passend werk sprake was. Door de chef technische dienst en de bedrijfsleider is immers verklaard dat was afgesproken dat [werknemer] uitsluitend het bedieningswerk zou doen en voor de overige werkzaamheden die in beginsel tot die functie behoren een beroep zou kunnen doen op derden. Door [werknemer] is dit niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Geen van de getuigen heeft iets verklaard op basis waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het bedieningswerk voor [werknemer] niet passend was. In de brief van 7 november 2001 (r.o. 2.5) is, anders dan [werknemer] kennelijk meent, niet te lezen dat het werk in de laadkraan niet passend was. Dit betekent dat ook grief IV faalt.
3.8 Grief V (door [werknemer] eveneens aangeduid als grief IV) luidt:
"Ten onrechte heeft de Edelachtbare Heer Kantonrechter alle vorderingen van appellant afgewezen en hem in het ongelijk gesteld."
In de toelichting op deze grief verwijst [werknemer] naar de grieven I tot en met III en verbindt daaraan de conclusie dat er geen aanleiding bestond hem in de proceskosten te veroordelen.
3.9 Nu deze grief blijkens de toelichting geen zelfstandige betekenis heeft, volgt deze het lot van de overige grieven. Een en ander betekent dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd en [werknemer] als de in het ongelijk te stellen partij dient te worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
- bekrachtigt het vonnis van 9 maart 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Brielle, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van SOS begroot op € 241,- voor griffierecht en € 894,- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, M.J. van der Ven en J.W. van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2007 in bijzijn van de griffier.