Uitspraak: 29 juni 2007
Rolnummer: 05/519
Zaaknummer rechtbank: 549081/04
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
P.A. VAN OORSCHOT TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Van Oorschot,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
[Partij A],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [Partij A],
procureur: mr. E.M.H. Alkemade.
Bij exploot van 10 maart 2005 is Van Oorschot in hoger beroep gekomen van het deelvonnis van 29 december 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. Van Oorschot heeft bij memorie van grieven zes grieven opgeworpen, die door [Partij A] bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden deelvonnis heeft de rechtbank onder "De vaststaande feiten" een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [Partij A] is sinds 2 september 1996 op basis van een vast dienstverband werkzaam voor Van Oorschot in de functie van vrachtwagen¬chauffeur. In dat kader moest hij zeer geregeld in opdracht van Van Oorschot transporten verzorgen voor Oosthoek/Kemper B.V. (verder: Oosthoek).
2.2 Op 15 augustus 2002 is [Partij A] met een dieplader van Van Oorschot naar Oosthoek gereden om aldaar een tweetal betonplaten te laden.
De platen zijn door [meneer X], kraanmachinist in dienst van Oosthoek (verder: [meneer X]), op de bodem van de dieplader gezet. Nadat de eerste plaat was geladen en vastgezet, heeft [Partij A] – staande op de zogenaamde zwanenhals en met zijn hand op het zogenaamde pennenrek – aan [meneer X] gezegd dat de tweede plaat op de juiste plaats zat en dat hij deze kon laten zakken. [Partij A] had echter niet gezien, dat aan het uiteinde van de tweede plaat een nok was geplaatst. Hierdoor is zijn (dominante) linkerhand beklemd geraakt tussen de nok van de betonplaat en het pennenrek en is een deel van vier vingers van die hand afgerukt. Vanaf enig moment tussen voormeld "laat maar zakken" en het ongeval was er geen onbelemmerd zich tussen [meneer X] en [Partij A].
2.3 Door [meneer Y], inspecteur van de Arbeidsinspectie, regio Zuid, is een ongevalsrapport opgemaakt. Zijn rapport vermeldt onder meer het volgende:
"Bevindingen onderzoek
(…) Tijdens het laden van een betonnen element zijn de vingers van de linkerhand van het slachtoffer tussen het rek van de oplegger en het betonnen element gekomen. Het betonnen element was enigszins afwijkend, omdat het een nok had. Het slachtoffer had de nok niet gezien.
Beide personen welke betrokken waren bij het ongeval, de kraanbediende en het slachtoffer waren voldoende ervaren en deskundig. Het ongeval is gebeurd door samenloop van omstandigheden
Tijdens mijn onderzoek heb ik geen verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het, ingevolge artikel 9, 1e lid van diezelfde wet, meldingsplichtige arbeidsongeval. In verband hiermee heb ik volstaan met het opmaken van dit ongevalsrapport. (…)."
Bij het rapport zijn getuigenverklaringen gevoegd van [Partij A] en [meneer X]. In de verklaring van [meneer X] staat onder meer het volgende:
"Ik ben medewerker Transport. Ik laad en los vrachtwagens. (…) Ik had een betonnen element dat wij 'sandwich' noemen geladen. Ik moest het 2e element nog op de vrachtwagen zetten. Toen heb ik de chauffeur van de vrachtwagen, [Partij A] geroepen, zodat hij mij kon vertellen hoe ik het 2e element op de vrachtwagen moest zetten. De oplegger is van het type dieplader en is U-vormig. Daardoor is het laden van elementen moeilijker. De chauffeurs prefereren dit soort vrachtwagens niet, omdat deze moeilijk te hanteren zijn. Het slachtoffer, [Partij A] is de enige chauffeur die met deze oplegger rijdt.
[Partij A] heeft naar het 1e element gekeken. Het was goed geladen. Ik had het 2e element boven de oplegger gehesen. Ik vroeg of ik het kon laten zakken. Hij stond aan de andere kant van de wagen. Ik kon hem niet goed zien. Hij zei dat ik het element kon laten zakken en dat genoeg speling had. Ik kon hem niet goed zien. Het element moest nog twee meter zakken. Tijdens het zakken hoorde ik het slachtoffer roepen. Hij riep: 'mijn vingers zijn eraf.' Zijn vingers waren tussen het element en het rek van de vrachtwagen gekomen.
(…)
Ik heb in de praktijk geleerd om met portaalkraan om te gaan. Ik heb 2 à 3 jaar geleden een cursus veilig hijsen gevolgd. Deze was intern georganiseerd. Hoofdzakelijk ben ik een pieker. Dat houdt in dat ik de kraanbediener help. Ik maak de lasten en dergelijk vast. Bij zijn afwezigheid bedien ik zelf de kraan. Dat is af en toe. Ik vind dat ik genoeg ervaring heb om de kraan te bedienen.
De chauffeurs helpen in principe mee met het laden. Zover ik weet zijn er geen afspraken met de chauffeurs over hun assistentie. Per geval overleggen wij met de chauffeurs hoe geladen moet worden. (…)"
2.4 In eerste aanleg heeft [Partij A] gevorderd zowel Van Oorschot als Oosthoek te veroordelen tot betaling van de door hem geleden en nog te lijden (immateriële) schade ten gevolge van het ongeval, nader op te maken bij staat, en vermeerderd met wettelijke rente en de proceskosten.
2.5 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [Partij A] jegens Van Oorschot toegewezen, [Partij A] toegelaten tot bewijslevering van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat Oosthoek hem arbeid heeft laten verrichten en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.1 De grieven richten zich tegen het vonnis voor zover gewezen tussen partijen en leggen het geschil tussen partijen in volle omvang aan het oordeel van het hof voor. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2 Volgens [Partij A] dient het laden van betonplaten op de dieplader bij Oosthoek normaal gesproken te gebeuren door een team van drie werknemers van Oosthoek, namelijk een portaalmachinist, een aanpikker en een toezichthouder. De gebruikelijke gang van zaken hierbij, zowel op de locatie in kwestie als landelijk, is dat de chauffeur zijn dieplader onder de portaalkraan parkeert, waarna de machinist met behulp van deze kraan de betonplaten één voor één optilt en positioneert boven het laadbed van de dieplader om ze vervolgens voorzichtig op de dieplader te laten zakken. Terwijl de machinist zich concentreert op de hijskraan en de moeilijk te controleren zwaai- en zwenkbewegingen van de vrij hangende betonplaten, wordt hij geassisteerd door een aanpikker. Deze houdt de situatie scherp in de gaten, instrueert de machinist en zorgt er door middel van zijn aanwijzingen voor dat de machinist de betonplaten tot op de centimeter nauwkeurig op de dieplader kan plaatsen. De aanwezigheid van een algemeen toezichthouder is hierbij ook gebruikelijk. Na het plaatsen van de betonplaten op de dieplader zekert de chauffeur de betonplaten op de dieplader, waarna hij kan wegrijden. De bemoeienissen van [Partij A] als chauffeur gaan daarom normaliter niet verder dan heen en weer rijden en het (ont-)zekeren van de lading.
Op de locatie van Oosthoek kwam het echter frequent voor dat er geen aanpikker van haar zijde aanwezig was. Dit was Van Oorschot bekend, omdat het gebruikelijk was dat [Partij A] bij deze gelegenheden dit telefonisch meldde en zijn werkgeefster dan om instructies vroeg. Bij die gelegenheden stimuleerde Van Oorschot [Partij A] om als aanpikker in te springen, daar anders teveel tijd verloren zou gaan met het wachten op een aanpikker van Oosthoek. Op de dag van het ongeval waren de algemeen toezichthouder en de vaste portaalmachinist met vakantie. De vaste aanpikker, [meneer X], trad op als portaalkraanmachinist. Na het laden van de eerste betonplaat waren zowel de plaatsvervangend toezichthouder als de plaatsvervangend aanpikker spoorloos verdwenen, zodat [Partij A] op verzoek van [meneer X] optrad als plaatsvervanger van de plaatsvervangend aanpikker, aldus nog steeds [Partij A].
3.3 Van Oorschot ontkent dat de hierboven weergegeven laadwijze de voorgeschreven wijze is. Zij stelt dat de laadwerkzaamheden geregeld door twee personen werden verricht en dat er geen (wettelijk) voorschrift bestaat om bij het laden met meerdere personen aanwezig te zijn. De laadwerkzaamheden behoorden tot de gewone werkzaamheden van [Partij A]. Hij had hiermee een jarenlange ervaring. Bovendien mocht Van Oorschot er op vertrouwen dat [Partij A] bij de opleiding tot chauffeur voldoende was geïnstrueerd over veiligheids¬aspecten (bij het laden). Het ongeval was – zoals ook de arbeidsinspectie heeft vastgesteld – het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden dat zich ook buiten de werksfeer had kunnen voordoen, aldus nog steeds Van Oorschot.
3.4 Het hof overweegt als volgt.
Art. 7:658 lid 1 BW heeft de strekking een zorgplicht in het leven te roepen en verplicht de werkgever voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Met deze bepaling wordt niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem kunnen overkomen door het gebruik van de werktuigen en gereedschappen, waarmee de werkgever de arbeid doet verrichten. De bepaling beoogt wel de bescherming van de werknemer tegen het oplopen van schade als hier bedoeld voor zover dat redelijkerwijs in verband met de aard van de arbeid kan worden gevorderd.
3.5 Het hof zal in het midden laten of het laden van de dieplader tot de taken van [Partij A] behoorde, omdat – zoals uit het navolgende zal blijken – de conclusie hoe dan ook luidt dat Van Oorschot niet aan haar zorgverplichting heeft voldaan.
3.6 Ten aanzien van de aard van het werk overweegt het hof, dat het hier gaat om het met behulp van een portaalkraan laden van zeer zware betonelementen op een dieplader. Het ligt op de weg van een werkgever instructies te verstrekken ten aanzien van deze werkzaamheden, die gezien het gewicht van de te laden betonelementen, als risicovol kunnen worden aangemerkt. Een kleine onoplettendheid bij het laden kan immers verstrekkende gevolgen hebben, terwijl geen sprake is van werkzaamheden die ook in het dagelijkse verkeer voorkomen. Van een werkgever mag daarom worden verwacht dat hij duidelijke instructies en zonodig scholing geeft, onder andere met betrekking tot de vraag welke (concrete) voorzorgs¬maatregelen daarbij in acht moeten worden genomen. De enkele omstandigheid dat geen specifieke diploma's vereist zijn voor het bedienen van een portaalkraan en dat tijdens de opleiding voor chauffeur aandacht is besteed aan (algemene) veiligheidsaspecten bij het laden, doet hieraan niet af. In het onderhavige geval staat – als onvoldoende gemotiveerd bestreden – vast dat Van Oorschot [Partij A] niet van enige specifiek op de in geding zijnde situatie gerichte veiligheidsinstructie heeft voorzien. Voor zover de functie van [Partij A] met zich bracht dat hij gehouden was te helpen bij het laden van de betonelementen, heeft Van Oorschot dus niet aan haar zorgverplichting voldaan.
3.7 Indien het laden van de betonelementen niet tot de door [Partij A] vervulde functie behoorde, had het in de rede gelegen dat Van Oorschot [Partij A] had opgedragen zich, gelet op de daarmee samenhangende risico's, daarvan te onthouden. In het onderhavige geval staat vast dat Van Oorschot een dergelijk verzoek niet heeft gedaan. Sterker nog: niet bestreden is dat Van Oorschot bekend was met het feit dat [Partij A] zich geregeld bij afwezigheid van het daartoe door van Oosthoek aangestelde personeel met het laden van de betonelementen bezig hield en dat Van Oorschot daarmee ook heeft ingestemd. Dit betekent dat ook in het geval het laden van de betonelementen op zich niet tot de functie van [Partij A] behoorde, Van Oorschot er bij was betrokken dat [Partij A] deze werkzaamheden verrichtte en dat Van Oorschot niet aan haar zorgverplichting heeft voldaan.
3.8 Van Oorschot heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat geen sprake is tussen het ongeval en de schending van de zorgplicht. Veiligheids¬instructies strekken er immers mede toe een "ongelukkige samenloop van omstandigheden" zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast is niet onaannemelijk dat [Partij A] zich niet met de laadprocedure zou hebben beziggehouden indien dit hem expliciet was verboden.
3.9 Het bestreden vonnis – voor zover door Van Oorschot aangevochten – dient daarom te worden bekrachtigd. Van Oorschot zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van 29 december 2004 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt Van Oorschot in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [Partij A] begroot op € 1.138,- (waarvan € 244, - voor griffierecht en € 894,- voor salaris procureur).
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H. van Coeverden, M.J. van der Ven en T.L. Tan en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2007 in bijzijn van de griffier.