ECLI:NL:GHSGR:2007:BB0485

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200486203
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Göbbels
  • A. Flint-Van Noort
  • J. Kaptein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van moord en medeplichtigheid, alsook het verbergen van een lijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 26 juli 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg. De verdachte, geboren in Turkije in 1962, was aangeklaagd voor medeplegen van moord, medeplichtigheid aan moord en het verbergen van een lijk. De zaak kwam voort uit een schietincident waarbij het slachtoffer door medeverdachte 1 werd doodgeschoten in een busje dat aan de verdachte ter beschikking was gesteld door zijn werkgever. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte betrokken was bij de voorbereiding van de moord en dat hij het busje ter beschikking had gesteld aan medeverdachte 1.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van medeverdachte 1 en andere getuigen waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat de verdachte op enige wijze betrokken was bij de moord of het verbergen van het lijk. Het hof wees op de leugenachtige verklaringen van de verdachte, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De advocaat-generaal had gevorderd tot een gevangenisstraf van veertien jaar, maar het hof sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten.

De beslissing van het hof was gebaseerd op een zorgvuldige afweging van de beschikbare bewijsmiddelen en de verklaringen van de betrokkenen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vordering tot gevangenneming van de verdachte af. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om de rechten van de verdachte te waarborgen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004862-03
Parketnummer: 12-000005-03
Datum uitspraak: 26 juli 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Middelburg van 15 oktober 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1962,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 5 juli 2004, 15 november 2004, 10 november 2005,
3 mei 2007 en 12 juli 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De advocaat-generaal heeft een aantal feiten dan wel omstandigheden aangedragen waaruit naar haar oordeel niet alleen dient te worden afgeleid dat [medeverdachte 1] het slachtoffer om het leven heeft gebracht met voorbedachten rade, maar ook dat bij de voorbereiding en tenuitvoerlegging van dat misdrijf een zodanig nauwe en volledige samenwerking tussen [medeverdachte 1] en de verdachte heeft bestaan dat sprake is van medeplegen door de verdachte.
In dit verband is door de advocaat-generaal onder meer gewezen op de omstandigheid dat het slachtoffer door [medeverdachte 1] is doodgeschoten in een busje dat in die periode door het bedrijf waar de verdachte als chauffeur werkzaam was aan verdachte ter beschikking was gesteld. Tevens is gewezen op de verklaring van [medeverdachte 1] waarin hij aangeeft dat de verdachte de door het misdrijf beschadigde bank in het busje nadien heeft laten vervangen, alsmede op de verklaring van de persoon die deze reparatie heeft verricht, voor zover inhoudende dat hij de verdachte voor 40% herkent als degene die met dat doel met het busje bij hem is geweest.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een en ander - ook in samenhang met de overige inhoud van het dossier - onvoldoende is om de gevolgtrekking te dragen dat de verdachte het busje ter beschikking heeft gesteld aan [medeverdachte 1] ter facilitering van een door deze feitelijk uit te voeren moord.
Voorts is door de advocaat-generaal gewezen op overleg dat binnen de familie plaats zou hebben gevonden en waarin zou zijn gesproken over het feit dat [persoon Y] een buitenechtelijke relatie had met het latere slachtoffer.
Het hof overweegt dat uit het dossier kan worden opgemaakt dat er binnen de familie vergaderingen zijn gehouden, hoogstwaarschijnlijk (ook) over de situatie rond [persoon Y], doch dat niet aannemelijk is geworden dat bij die gesprekken (mede) door de verdachte is besproken het latere slachtoffer om het leven te (doen) brengen.
Tenslotte heeft de advocaat-generaal gewezen op de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij onder druk werd gezet door een ander, op de telefonische contacten die de verdachte met [medeverdachte 1] heeft onderhouden kort voor én na het doden van het slachtoffer, alsmede op de kennelijk leugenachtige verklaringen die de verdachte heeft afgelegd.
Het hof overweegt dat uit een en ander, ook in onderlinge samenhang bezien, nog niet volgt dat [medeverdachte 1] onder druk werd gezet door de verdachte.
Hoewel verdachte aantoonbaar leugenachtige verklaringen heeft afgelegd - waaronder zijn ontkenning dat [medeverdachte 1] hem kort voor én na het doden van het slachtoffer heeft gebeld - zijn er naar het oordeel van het hof onvoldoende wettige bewijsmiddelen voorhanden die kunnen leiden tot het oordeel dat verdachte - als medepleger, dan wel als uitlokker of medeplichtige - betrokken is geweest bij het feit als onder 1 tenlastegelegd. De verklaringen van getuigen brengen de verdachte hiermee niet in direct verband.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde dient naar het oordeel van het hof eveneens vrijspraak te volgen. Het dossier, waaronder met name de verklaringen omtrent de betrokkenheid van verdachte bij de herstelwerkzaamheden van het busje, en de printgegevens van het telefoonverkeer zoals dat vlak voor én na het doden van het slachtoffer tussen [medeverdachte 1] en de verdachte heeft plaatsgevonden, biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of en zo ja welk aandeel de verdachte heeft gehad en levert derhalve ook voor dit feit onvoldoende wettig bewijs op.
Vordering gevangenneming
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte zal worden bevolen.
Gelet op de beslissingen terzake van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde zal het hof de vordering van de advocaat-generaal afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst af de vordering tot het verlenen van een bevel tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. Göbbels, mr. Flint-Van Noort en mr. Kaptein, in bijzijn van de griffier mr. De Boer. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 juli 2007.