ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9110

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1293-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Tanja-van den Broek
  • A. Dusamos
  • J. Breederveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van kinderalimentatie in een co-ouderschap situatie met niet-samengeleefde ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Gravenhage op 27 juni 2007, staat de kinderalimentatie voor de minderjarige dochter centraal. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft zes grieven ingediend tegen de bestreden beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de vader was verplicht om € 75,- per maand te betalen. De moeder verzoekt om een hogere bijdrage, met bedragen variërend van € 700,- tot € 360,14 per maand, afhankelijk van de periode. De vader, verweerder in hoger beroep, betwist de stellingen van de moeder en stelt dat zijn draagkracht niet meer toelaat dan € 125,- per maand.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld dat de ouders nooit in gezinsverband hebben samengeleefd, maar een co-ouderschap regeling hebben getroffen. De moeder heeft aangevoerd dat de vader onvoldoende bijdraagt aan de kosten van de opvoeding en verzorging van hun dochter. Het hof heeft de grieven van de moeder beoordeeld en geconcludeerd dat de door de vader opgevoerde woonlasten en andere kosten aannemelijk zijn, en dat de moeder haar stellingen niet voldoende heeft onderbouwd.

Uiteindelijk heeft het hof de kinderalimentatie voor de periode van 17 november 2004 tot 15 augustus 2006 vastgesteld op € 154,- per maand, voor de periode van 15 augustus 2006 tot 15 maart 2007 op € 168,- per maand, en vanaf 15 maart 2007 op nihil, aangezien de dochter toen volledig bij de vader woonde. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om een hogere bijdrage afgewezen en de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de draagkracht van de vader en de behoefte van de dochter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 27 juni 2007
Rekestnummer : 1293-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-6588
[appellante],
wonende te Leiden,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. H.J.W. Alt,
tegen
[verweerder],
wonende te Leiderdorp,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. M.Y. van der Bijl.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 19 september 2006 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 9 augustus 2005 en 20 juni 2006.
De vader heeft op 4 december 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 5 oktober 2006, 16 maart 2007 en 23 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 22 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 30 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en de vader, bijgestaan door zijn procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. De hierna te noemen minderjarige [dochter] heeft schriftelijk haar mening ten aanzien van de kinderalimentatie kenbaar gemaakt, welke brief ter terechtzitting is ingebracht door de procureur van de vader.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de tussenbeschikking van 9 augustus 2005 van de rechtbank ‘s-Gravenhage.
Bij de bestreden beschikking is de door de vader te betalen kinderalimentatie voor de minderjarige [dochter] met ingang van 17 november 2004 bepaald op € 75,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie voor de minderjarige [dochter, geboren in] 1990, hierna [de dochter], die bij de moeder verblijft. De vader is de biologische vader en heeft [de dochter] erkend. Partijen hebben nimmer in gezinsverband samengeleefd en zijn een co-ouderschapregeling overeengekomen. Voorts is de moeder belast met het ouderlijk gezag over [de dochter].
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie vast te stellen over de periode van 1 augustus 2003 tot 16 augustus 2004 op € 700,- per maand, vanaf 16 augustus 2004 tot 1 januari 2006 op € 409,- per maand en vanaf 1 januari 2006 op € 360,14 per maand, althans op zodanige bedragen zoals het hof vermeent te behoren, het een en ander te vermenigvuldigen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de bijdrage opeisbaar is geworden, c.q. had moeten worden betaald. De vader bestrijdt haar beroep.
3. De moeder heeft zes grieven tegen de bestreden beschikking gericht.
De vader betwist de stellingen van de moeder. Subsidiair meent de vader dat zijn draagkracht geen hogere bijdrage toelaat dan € 125,- per maand. Ter staving van zijn stelling legt hij een draagkrachtberekening over.
Co-ouderschap en ingangsdatum
4. In haar eerste grief stelt de moeder dat de rechtbank in de beschikking van 9 augustus 2005 ten onrechte heeft overwogen dat [de dochter] de helft van de tijd bij de vader verblijft en de helft van de tijd bij de moeder, daarmee impliciet oordelend dat beide partijen gelijkelijk kosten voor de opvoeding en verzorging voor het kind moeten maken. [de dochter] is echter vanaf 15 augustus 2006 nog slechts vier dagen per veertien dagen bij de vader. De vader betaalt sinds 1 augustus 2003 slechts € 75,- per maand aan de moeder; extra uitgaven verrekent hij. De moeder neemt alle kosten voor kleding, schoolartikelen en hobby’s voor haar rekening, zo stelt zij.
5. De vader stelt dat [de dochter] tot 15 augustus 2006 gedurende evenveel tijd door haar vader als door haar moeder is verzorgd. Met ingang van 15 augustus 2006 verblijft [de dochter] eenmaal per twee weken bij haar vader.
6. In haar derde grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte redelijk geacht heeft om als ingangsdatum voor de door haar vastgestelde onderhoudsbijdrage de datum van indiening van het verzoekschrift te nemen, zijnde 17 november 2004, terwijl de vader eenzijdig opgehouden is met betalen per 1 augustus 2003 en de vader ook sedertdien verschillende malen is aangesproken hierop. De moeder wenst nog te benadrukken dat de vader, anders dan hij stelt, in werkelijkheid de kosten van opvoeding en verzorging vrijwel geheel ten laste laat van de moeder.
7. De vader stelt dat de rechtbank terecht als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift heeft gehanteerd. De vader stelt dat er geen enkele reden was om een eerdere ingangsdatum te hanteren.
8. Gelet op de onderlinge samenhang van de grieven ziet het hof aanleiding deze twee grieven gezamenlijk te behandelen. Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben ter terechtzitting medegedeeld dat [de dochter] sinds de tweede week van maart 2007 volledig bij de vader woont. Bij het vaststellen van de kinderbijdrage van [de dochter] zal het hof dan ook een onderscheid maken tussen drie perioden: de periode van 17 november 2004 tot 15 augustus 2006, de periode van 15 augustus 2006 tot 15 maart 2007 en de periode vanaf 15 maart 2007.
9. Het hof is van oordeel dat er, mede gezien hetgeen hieromtrent door de moeder naar voren is gebracht, geen reden is een andere ingangsdatum voor de betaling van de kinderalimentatie vast te stellen dan de datum van de indiening van het verzoekschrift. Het hof overweegt daarbij dat de vader vanaf die datum rekening had kunnen houden met de mogelijkheid dat de hoogte van de kinderalimentatie kon worden gewijzigd.
Behoefte
10. In haar vierde grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte de berekeningsmethode van de moeder om voor de behoefte de twee netto inkomens bij elkaar op te tellen heeft verworpen en vervangen door de berekening aan de hand van de tabel eigen aandeel kosten kinderen naar ieders inkomen afzonderlijk. In haar zevende (het hof leest: zesde) grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte ten aanzien van [de dochter] de behoefte heeft vastgesteld op € 270,- per maand en aan de vader slechts een betalingsverplichting van € 75,- per maand heeft opgelegd en bovendien heeft geoordeeld dat de vader 60% dient te betalen van de kosten van [de dochter], derhalve € 162,- per maand. De moeder biedt aan te bewijzen a) dat de vader naast € 75,-per maand niets bijdraagt, althans de extra uitgaven hiermee verrekent en b) dat een kind van 16 jaar meer kost dan € 270,- per maand.
11. De vader stelt dat de rechtbank terecht als berekeningsmethodiek voor de behoefte van [de dochter] aansluiting gezocht heeft bij de uitspraken van het hof Amsterdam. De vader is van mening dat de totale behoefte van [de dochter] terecht is bepaald op € 270,- per maand en dat de vader aan de moeder € 27,- verschuldigd is.
12. Het hof stelt voorop dat het feit dat partijen nimmer in gezinsverband met [de dochter] hebben samengeleefd, niet eraan in de weg staat dat bij de bepaling van de behoefte van [de dochter] de financiële middelen van de vader mede in aanmerking worden genomen, zij het dat deze niet bij die van de moeder moeten worden opgeteld. Bij de bepaling van de behoefte van [de dochter] moet de vader in beginsel bijdragen in de kosten van [de dochter] met een bedrag dat hij aan [de dochter] zou besteden als zij in zijn gezin zou opgroeien. Het hof zal bij de begroting van de behoefte van [de dochter] in deze fictieve situatie de tabel eigen aandeel kosten kinderen dan ook toepassen op het inkomen van de vader. De daaruit voortvloeiende behoefte zal vervolgens geheel door de vader dienen te worden gedragen.
13. Door de rechtbank is vastgesteld dat voor wat betreft het netto maandinkomen van de vader moet worden uitgegaan van een bedrag van (afgerond) € 2.340,-. Nu partijen nimmer in gezinsverband hebben samengewoond en thans voor het eerst om vaststelling van een bijdrage wordt verzocht, zal het hof, gelet op de gehanteerde ingangsdatum, de tabel van 2004 hanteren. Daaruit vloeit dan een aandeel van de vader voort van € 370,- per maand.
De door de vader aan de moeder te betalen bijdrage
14. Van het hiervoor genoemde aandeel dient, om te kunnen vaststellen welke bijdrage de vader aan de moeder verschuldigd is, rekening te worden gehouden met de kosten die de vader in de respectieve periodes reeds ten behoeve van [de dochter] heeft gedragen.
15. Het hof zal daarbij uitgaan van de door de vader in eerste aanleg bij brief van 6 september 2005 overgelegde rekenschema’s en rekening houden met de daartegen door de moeder, bij brief van 19 september 2005, gemaakte bezwaren. Ten aanzien van de woonkosten stelt de moeder dat geen rekening moet worden gehouden met een geschatte huurwaarde, maar met de netto hypotheekrente. Het hof volgt de moeder in die stelling. Blijkens de door de vader verschafte gegevens bedraagt de bruto hypotheekrente (afgerond) € 592,- per maand. Uitgaande van het voor de vader hoogste belastingtarief (42%), komen de netto maandlasten op € 343,- Het door de vader opgevoerde kinddeel van 10% bedraagt dan € 34,30 per maand. De moeder heeft voorts bezwaar tegen het in aanmerking nemen van kosten voor halen en brengen. Zij stelt dat ieder van partijen vergelijkbare kosten maakt. Het hof volgt de moeder hierin niet, nu dit feit – indien juist – niet afdoet aan de door de vader genoemde kosten. De door de vader opgevoerde kosten terzake van de huur van een zeilboot dienen volgens de moeder buiten beschouwing te worden gelaten, nu de vader een eigen zeilboot heeft, waarmee hij en [de dochter] op vakantie gaan. Nu de vader dit niet heeft betwist, zal het hof geen rekening houden met genoemde huurkosten.
Wel zal het hof de overige, voor de vakantie en uitstapjes berekende kosten in aanmerking nemen, nu deze het hof - als gemiddelde - redelijk voorkomen. Ten slotte betwist de moeder de gestelde kosten voor een ziektekostenverzekering ten behoeve van [de dochter]. Nu het hof deze kosten niet kan terugvinden in de rekenschema’s, een premie ziektekosten ook geen deel uitmaakt van het eigen aandeel in de kosten van kinderen zoals in de tabel weergegeven en deze kosten vanaf 2006 zijn vervallen, zal het hof geen rekening houden met enige premie. Afgezien van de kosten voor voeding betreffen de kosten waarmee het hof aldus rekening houdt kosten waarvan de hoogte niet of nauwelijks afhangt van de mate waarin [de dochter] bij de vader verblijft. Het hof begroot de door de vader ten behoeve van [de dochter] gedragen vaste kosten dan ook in redelijkheid op gemiddeld € 216,- per maand exclusief belastingvoordeel. De kosten voor voeding begroot het hof met de vader op € 4,63 per dag. Voor de periode tot 15 augustus 2006 leidt dit tot een bedrag van € 216,- per maand (voeding: € 72,- per maand; belastingvoordeel: € 72,- per maand, vergelijk de rekenschema’s); voor de periode vanaf deze datum tot 15 maart 2007 komt het bedrag, uitgaande van een verblijf van [de dochter] bij haar vader van 9 dagen per maand en het vervallen van bijzondere heffingskortingen op (afgerond) € 202,- per maand. De door de vader aan de moeder te betalen bijdrage komt daarmee op € 154,- over de periode tot 15 augustus 2006 en op € 168,- over de periode tot 15 maart 2007.
16. Sedert de tweede week van maart 2007 woont [de dochter] volledig bij haar vader. Het hof zal bij de berekening van de bijdrage hiervan uitgaan. Ervan uitgaande dat de vader thans ook alle kosten van [de dochter] voor zijn rekening neemt, acht het hof het redelijk de bijdrage voor de vader aan de moeder voor deze periode op nihil te stellen. Mocht in de toekomst de situatie omtrent de verblijfplaats gewijzigd worden, dan verwacht het hof van partijen dat zij in onderling overleg zullen treden over de wijze waarop dit geregeld moet worden.
17. Het hiervoor overwogene brengt mee dat het hof het bewijsaanbod van de moeder als niet terzake dienend passeert.
Draagkracht
18. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank, bij het vermelden van voor de draagkracht van de vader relevante gegevens, ten onrechte is uitgegaan van de door de vader opgevoerde maandelijkse lasten, terwijl daarvoor recente verificatoire bescheiden ontbreken.
19. De vader stelt dat zijn woonlasten al jaren hetzelfde zijn. Hij stelt voorts dat zijn draagkracht geen hogere bijdrage toelaat dan € 125,- per maand.
20. Het hof is van oordeel dat de moeder haar stelling niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de door de vader opgevoerde woonlasten juist zijn.
De tweede grief van de moeder faalt.
21. Ook het draagkrachtverweer van de vader wordt verworpen. In zijn berekening heeft de vader een bedrag van € 300,- per maand opgevoerd voor kosten van rechtsbijstand. Het hof laat deze post buiten beschouwing, nu dit tijdelijke kosten zijn, die de vader uit zijn vrije ruimte dient te bestrijden. Daarvan uitgaande heeft de vader, rekening houdend met de kosten van zijn andere kind en wat er verder van de overige posten zij, voldoende draagkracht voor de door het hof vastgestelde bijdragen.
22. In haar zesde (het hof leest: vijfde) grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte de vergoeding van de wettelijke rente heeft afgewezen.
23. De vader stelt dat de rechtbank terecht de vergoeding van de wettelijke rente heeft afgewezen, aangezien de vader nimmer - in het verleden niet en thans ook niet - in verzuim is geweest.
24. Het hof is, op gelijke gronden als de rechtbank, van oordeel dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
25. Het hof ziet geen aanleiding om een verhoor van [de dochter] te gelasten, zoals door de moeder is verzocht.
26. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de beschikking van 20 juni 2006, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie als volgt:
- in de periode van 17 november 2004 tot 15 augustus 2006 op een bedrag van € 154,- per maand;
- in de periode van 15 augustus 2006 tot 15 maart 2007 op een bedrag van € 168,- per maand;
- in de periode vanaf 15 maart op nihil.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Tanja-van den Broek, Dusamos en Breederveld, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2007.