ECLI:NL:GHSGR:2007:BA8851

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-07/00019
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van de stichting Christelijke Woonstichting Vidomes tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar door de Inspecteur van de gemeente Delft inzake WOZ-waardering

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in het beroep van de stichting Christelijke Woonstichting Vidomes tegen de uitspraken van de Inspecteur, het Hoofd Belastingen van de gemeente Delft. Het beroep betreft de WOZ-waardering van 1536 onroerende zaken, waarbij de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar wegens termijnoverschrijding. De zaak is een van de 29 gesplitste zaken die voortvloeien uit een eerdere tussenuitspraak van 9 januari 2007.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht heeft gehandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De belanghebbende had een pro forma bezwaarschrift ingediend, maar heeft niet tijdig de benodigde motivering aangeleverd voor alle onroerende zaken. De Inspecteur had de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het bezwaar binnen een redelijke termijn te motiveren, maar de aanvullende motivering was te laat ingediend. Het Hof concludeert dat het ontbreken van beleidsregels de bevoegdheid van de Inspecteur om niet-ontvankelijkheid te verklaren niet in de weg staat.

Het Hof heeft vastgesteld dat de belangen van de gemeente en de rechtszekerheid zwaarder wegen dan de belangen van Vidomes. De Inspecteur heeft de belangen van beide partijen in redelijkheid afgewogen en heeft niet onterecht gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring. De uitspraak van het Hof is dat het beroep ongegrond is, en de gemeente Delft wordt niet veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
24 januari 2007
nummer BK-07/00019
UITSPRAAK
op het beroep van de stichting Christelijke Woonstichting Vidomes, statutair gevestigd te Delft, tegen de uitspraken van de Inspecteur, het Hoofd Belastingen van de gemeente Delft, betreffende na te noemen beschikkingen.
1. Tussenuitspraak en splitsing
1.1 Het Hof verwijst naar hetgeen is vastgesteld, overwogen en beslist in zijn tussenuitspraak van 9 januari 2007 in de zaak met het kenmerk 03/02226 (hierna: de tussenuitspraak).
1.2 Voor het procesverloop verwijst het Hof in de eerste plaats naar hetgeen daaromtrent is vermeld onder 1 tot en met 3.2 van de tussenuitspraak.
1.3 Na de tussenuitspraak is die zaak gesplitst in 29 zaken, waaronder deze, in welke zaken heden uitspraak wordt gedaan. Ook wordt heden in de zaak met het kenmerk 03/02226 de (eind)uitspraak gedaan.
1.4 Het onderhavige beroep is gericht tegen de uitspraken van de Inspecteur op het bezwaar tegen 1540 beschikkingen, waarbij de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar. Die beschikkingen en uitspraken hebben betrekking op de volgende 1536 onroerende zaken:
[…]
2. Vaststaande feiten
Het Hof merkt het in de tussenuitspraak onder 1 en 3 vermelde als vaststaand aan. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is verder, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
2.1 Het pro forma bezwaarschrift van 3 april 2001 is op 5 april 2001 bij de Inspecteur ingekomen. Er staat uitdrukkelijk in vermeld dat het bezwaar van toepassing is op alle objecten vermeld op kennisgevingnummer 142490.
2.2 De in de tussenuitspraak onder 1.3 genoemde brief van 8 mei 2001 van de Inspecteur aan belanghebbende luidt:
"Naar aanleiding van uw pro-forma bezwaarschrift tegen de WOZ-Waardebeschikking met kennisgevingsnummer 142490, die ten grondslag liggen aan de Gemeentelijke belastingen 2001, deel ik u het volgende mee.
Zoals reeds telefonisch is afgesproken, d.d. 07-05-2001, stel ik u in de gelegenheid uw pro-forma bezwaarschrift aan te vullen met een schriftelijke nadere motivering tot uiterlijk 05-06-2001.
Wanneer u deze termijn overschrijdt, zal ik u niet-ontvankelijk verklaren in uw bezwaar. Dit betekent dat ik uw bezwaarschrift dan niet inhoudelijk in behandeling zal nemen."
Blijkens een stempelafdruk op die brief heeft belanghebbende deze op 10 mei 2001 ontvangen.
2.3 Bij brief van 1 juni 2001 heeft belanghebbende het bezwaar voorzien van gronden. Deze gronden zien op 995 onroerende zaken.
2.4 Op 23 september 2002 heeft belanghebbende zich tot haar huidige gemachtigde gewend voor advies in de onderhavige bezwaarprocedure. De gemachtigde heeft het bezwaar bij de brief van 18 december 2002, genoemd onder 1.6 van de tussenuitspraak en op de wijze als daar is vermeld, verder aangevuld.
2.5 In reactie op die brief van 18 december 2002 heeft de Inspecteur bij brief van 20 januari 2003 de gemachtigde van belanghebbende om een toelichting gevraagd. De inhoud van deze brief luidt:
"In goede orde ontving ik uw produkties inzake bovengenoemde bezwaarprocedure.
Om de gemeentelijke taxateur(s) in staat te stellen om een en ander vlot te kunnen beoordelen ontvang ik graag een toelichting omtrent het volgende:
1 De verhouding tussen de door Vidomes ingediende motivering en de produktie van [taxateur namens Vidomes]
2 De wijze waarop de grieven in uw brief dan wel die van Vidomes een "cijfermatige conclusie" vinden in de bijlage van [taxateur namens Vidomes].
Zo mogelijk zie ik een digitaal overzicht al dan niet per mailadres (...) graag tegemoet."
2.6 Bij brief van 29 januari 2003 heeft de gemachtigde op de laatstgenoemde brief van de Inspecteur gereageerd. Daarbij heeft zij te kennen gegeven de motivering van het bezwaar graag in een gesprek te willen toelichten.
2.7 Bij brief van 3 juni 2003 heeft de Inspecteur de gemachtigde van belanghebbende uitgenodigd voor een hoorzitting. Deze heeft plaatsgevonden op 18 juni 2003 ten kantore van de gemeente Delft. Van het horen is een verslag gemaakt dat tot de gedingstukken behoort. Het verslag bevat de volgende passage:
"Uit de beoordeling van de map van [taxatiebureau 2] blijkt voor de vertegenwoordigers van Vidomes dat niet alle objecten (ongeveer 2.500 objecten) waartegen naar hun mening bezwaar is gemaakt zijn voorzien van een advies. Hierop legt [naam ambtenaar 1] uit dat Vidomes in juni 2001 naar aanleiding van de kennisgeving met kennisgevingnummer 142490 slechts gemotiveerd bezwaar heeft gemaakt tegen ongeveer 1.000 objecten, waarvan de helft tegen de inhoud en de andere helft tegen de waarde (o.a. prijs per m3). Tegen de overige 1.500 objecten is pas met dagtekening 18 december 2002 bezwaar gemaakt en daarmee zijn de bezwaren tegen deze objecten veel te laat ingediend. Vooralsnog is de gemeente dan ook voornemens de bezwaren tegen deze 1.500 objecten niet-ontvankelijk te verklaren.
[taxateur namens Vidomes] is het niet eens met de stelling dat de bezwaren te laat zouden zijn ingediend. Hij geeft aan dat er bezwaar is gemaakt tegen de kennisgeving met kennisgevingnummer 142490 en dat de brief van 18 december 2002 een aanvulling betreft op dit bezwaar.
Vervolgens vraagt [taxateur namens Vidomes] zich af in hoeverre de gemeente beleidsregels op schrift heeft staan ten aanzien van niet-ontvankelijk verklaren inzake bezwaarschrift. [naam ambtenaar 2] antwoord hierop dat deze er niet zijn. Uit de Wet blijkt welke gronden er zijn om een bezwaar niet-ontvankelijk te kunnen verklaren. Verder geeft [naam ambtenaar 2] aan dat de criteria ten aanzien van bezwaarschriften heel duidelijk zijn. Er wordt bezwaar gemaakt tegen de specifieke beschikking welke betrekking heeft op een enkel object. Na het pro-forma bezwaarschrift is er uiteindelijk binnen de gestelde termijn door Vidomes, zonder enig voorbehoud, specifiek bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van zo'n 1.000 objecten, welke bij hen in eigendom zijn. Vervolgens wordt er bijna anderhalf jaar later door [rechtsbijstandbureau Vidomes] een nieuw bezwaar ingediend tegen de beschikkingen van zo'n 2.500 objecten van Vidomes. In onderhavig geval is er dan ook pertinent géén sprake van een aanvulling op een bezwaar. [rechtsbijstandbureau Vidomes] is pas op 25 september 2002 ingeschakeld door Vidomes. Op z'n vroegst vanaf dat moment kwamen de bezwaren tegen de 1.500 nieuwe objecten aan de orde.
(...)
Tenslotte stelt [naam ambtenaar 2] aan de vertegenwoordigers van Vidomes de vraag of men het bezwaar wellicht nog verder wenst toe te lichten. Hierop antwoord men dat hier geen behoefte aan is.
(...)
Op de laatste vraag van [rechtsbijstandverlener Vidomes], wanneer zij de uitspraak tegemoet kan zien, antwoord [naam ambtenaar 1] dat dat mogelijk binnen drie weken zal zijn."
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1 Voor het geschil en de standpunten van partijen verwijst het Hof in de eerste plaats naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 4 is vermeld. Wat betreft het subsidiaire standpunt van partijen is voorts het volgende van belang.
3.2 Belanghebbende heeft voor haar subsidiaire standpunt nog de volgende gronden doen aanvoeren.
3.2.1 Het pro forma bezwaarschrift van 3 april 2001 ziet op alle beschikkingen die met kennisgevingnummer 142490 bekend zijn gemaakt. Voor geen van de objecten is het bezwaar dus buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend. De Inspecteur heeft dus ten onrechte in zijn uitspraken overwogen dat de bezwaren, die voor het eerst met de brief van 18 december 2002 zijn gemotiveerd, buiten de termijn zijn ingediend.
3.2.2 In de brief van 1 juni 2001 heeft belanghebbende het bezwaar met betrekking tot 995 woningen aangevuld met gronden. Dat betekent echter niet dat de bezwaren betreffende de overige objecten, zoals de Inspecteur kennelijk van opvatting is, (mogen worden geacht te) zijn ingetrokken.
3.2.3 Indien een verzuim niet wordt hersteld, kan het bestuursorgaan het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. Dit is een 'kan'-bepaling. De Inspecteur had dus een keuze. Voor de invulling van die keuze was de Inspecteur verplicht een beleid vast te stellen. Dat is echter niet gebeurd. Daarom had de Inspecteur in het onderhavige geval niet-ontvankelijkverklaring achterwege moeten laten.
3.2.4 De Inspecteur heeft, alvorens over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring, geen gedegen belangenafweging gemaakt. Pas op 10 december 2002 bleek dat het College van burgemeester en wethouders van Delft zijn goedkeuring had onthouden aan de met Delftwonen bereikte principe-oplossing voor de bezwaren van alle woningbouwstichtingen. Pas ten tijde van de hoorzitting op 18 juni 2003, dat wil zeggen op geen enkel eerder tijdstip - ook niet vóór 18 december 2002 -, bleek aan belanghebbende dat de Inspecteur doende was met de behandeling van de bezwaren. Niet aannemelijk is dat de bezwaarafhandeling door de brief van 18 december 2002 met de aanvullende bezwaargronden werd verstoord of bemoeilijkt.
3.2.5 De Inspecteur heeft bij brief van 18 januari 2003 zelfs nog gevraagd om een toelichting op de brief van 18 december 2002 en heeft die ook gekregen. De Inspecteur heeft daarmee bij belanghebbende het vertrouwen gewekt dat alle bezwaren inhoudelijk zouden worden behandeld.
3.3 De Inspecteur heeft met betrekking tot het subsidiaire standpunt van belanghebbende nog de volgende achtergrondinformatie verstrekt en argumenten aangevoerd.
3.3.1 De gemeente Delft heeft aan het [taxatiebureau 1] opdracht gegeven om de waardebepaling conform de Waarderingsinstructie 1999 uit te voeren. In december 1999 heeft de gemeente de woningcorporaties betrokken bij het waarderingsproces. Begin 2000 hebben met alle woningcorporaties de eerste gesprekken plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken hebben de gemeente en [taxatiebureau 1] uitleg gegeven over de werkwijze bij de waardering. De corporaties is verzocht een bestand met relevante informatie aan te leveren voor het referentiestelsel, zoals gegevens uit het huurpuntensysteem, oppervlakte- en renovatiegegevens. Deze gegevens zouden samen met de taxatiegegevens van de gemeente een goede basis moeten vormen voor de keuze van referentiepanden en een groepsindeling. In april 2000 heeft de gemeente de gegevens van onder andere Vidomes ontvangen. In november 2000 zijn de bestanden met de groepsindeling en de referentieobjecten van de woningen ter beoordeling aan de desbetreffende woningcorporaties aangeboden. Na verwerking van eventuele opmerkingen is op basis van deze gegevens de waarde van de woningen bepaald.
Per 1 januari 2001 heeft de gemeente Delft de "rioolheffing kleinverbruik" opnieuw ingevoerd. Dit leidde tot furieuze reacties van de woningcorporaties die, ondanks een verhoudingsgewijze aanpassing van de tarieven van de onroerendezaakbelastingen, met een aanzienlijke verhoging van de gemeentelijke lasten werden geconfronteerd.
Op 3 april 2001 heeft belanghebbende bezwaar aangetekend tegen de beschikkingen met het kennisgevingsnummer 142490. In de ogen van de gemeente was dit voornamelijk gericht tegen de toegenomen belastingdruk.
Tegelijk met het bezwaar van Vidomes voerden drie andere woningcorporaties ook bezwaarprocedures tegen de gemeente Delft. De vier woningcorporaties lieten hun belangen behartigen door [rechtsbijstandbureau Vidomes]. Deze bezwaarprocedures betreffen de waardevaststelling van in totaal 10.190 objecten. De gemeente werd destijds verrast door het grote aantal bezwaarschriften. Deze bezwaarprocedures kwamen bovenop het verwachte aantal individuele bezwaarschriften. Afgezet tegen de in totaal 41.275 woningen waarvoor de gemeente een WOZ-beschikking heeft afgegeven, oversteeg dit extra aantal bezwaren alle verwachtingen.
Voor de gemeente betekende dit een organisatorische calamiteit. Het ontbrak het vakteam Belastingen van de gemeente in deze situatie aan interne capaciteit en middelen om al deze bezwaren binnen afzienbare tijd af te handelen. Daarvoor was een heroverweging nodig, gebaseerd op nieuwe taxaties van de desbetreffende objecten.
De gemeente en de woningcorporaties wilden de situatie informeel met elkaar bespreken. De gemeente is met één woningcorporatie, Delftwonen, in overleg getreden om een alternatieve wijze van behandeling van het bezwaar te bespreken. Dit heeft geresulteerd in een benadering die praktisch was en die in beginsel op alle waardebezwaren van de vier woningcorporaties kon worden toegepast. Het College van burgemeester en wethouders heeft daaraan echter zijn goedkeuring onthouden.
3.3.2 De Inspecteur heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren in het bezwaar. Dat berust op artikel 6:6 van de Awb. Met de brief van 8 mei 2001 is belanghebbende in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift binnen een redelijke termijn van zes weken te motiveren. Met de aanvulling van 1 juni 2001 heeft belanghebbende voor 995 objecten van die gelegenheid gebruik gemaakt en voor de overige objecten niet. Daarmee waren die overige bezwaren prijsgegeven. Die konden dan ook als ingetrokken worden beschouwd. Een uitdrukkelijke intrekking is daar niet voor nodig.
3.3.3 De Inspecteur was ten tijde van de brief van 18 december 2002 al vergevorderd met het nazien van de kenmerken van de objecten waarop de aanvulling van het bezwaar van 1 juni 2001 betrekking had.
3.3.4 De Inspecteur heeft onderkend dat belanghebbende bij de behandeling van de bezwaren een zwaarwegend belang had. Als de gemachtigde van belanghebbende echter pas anderhalf jaar na afloop van de hersteltermijn voor een groot aantal objecten voor de eerste maal met een motivering komt met als enige grief dat zij met een eigen modelmatige taxatie op lagere waarden uitkomt, weegt haar belang niet op tegen de belangen van de openbare orde en de rechtszekerheid.
3.3.5 Het feit dat voor niet-ontvankelijkverklaring in gevallen als deze bij de gemeente Delft geen beleidsregels bestaan, staat er niet aan in de weg dat de Inspecteur tot niet-ontvankelijkverklaring overgaat. Een belangenafweging is trouwens moeilijk in beleidsregels te vangen.
4. Beoordeling van het beroep
Vorm en wijze van bekendmaking van de beschikkingen
4.1 Wat betreft de vorm en wijze van bekendmaking van de onderwerpelijke beschikkingen verwijst het Hof naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 5.5 en 5.6 is overwogen en geoordeeld.
Ontvankelijkheid van de bezwaren
4.2 Het pro forma ingediende bezwaarschrift is binnen de termijn van zes weken, genoemd in artikel 6:7 van de Awb, bij de Inspecteur ingekomen. Het is gericht tegen alle beschikkingen die bij kennisgeving met het nummer 142490 bekend zijn gemaakt. In geen van deze gevallen is derhalve het bezwaar te laat ingediend.
4.3 De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 8 mei 2001 in de gelegenheid gesteld het pro forma ingediende bezwaarschrift voor 5 juni 2001 schriftelijk te motiveren en daarbij uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij, indien deze termijn zou worden overschreden, het bezwaar niet-ontvankelijk zou verklaren.
4.4 Belanghebbende heeft met haar brief van 1 juni 2001 het pro forma bezwaarschrift binnen de door de Inspecteur gegeven hersteltermijn aangevuld met gronden. Deze aanvulling heeft betrekking op 995 van de in totaal 3188 onroerende zaken waarop de bij kennisgeving met het nummer 142490 bekendgemaakte beschikkingen betrekking hebben. In deze brief van 1 juni 2001 is niet ingegaan op de bezwaren tegen de beschikkingen betreffende de overige objecten. Dienaangaande heeft belanghebbende - bij die gelegenheid of later - de Inspecteur niet verzocht om verlenging van de hersteltermijn.
4.5 Geen van de hiervoor onder 1.4 vermelde 1536 onroerende zaken behoort tot de hiervoor bedoelde 995 onroerende zaken waarop de aanvulling van 1 juni 2001 ziet. Voor zover de brief van 18 december 2002 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur een motivering inhield van de bezwaren tegen de beschikkingen betreffende die 1536 onroerende zaken, was die motivering na afloop van de hersteltermijn ingediend.
4.6 Mitsdien was de Inspecteur op grond van artikel 6:6 van de Awb bevoegd belanghebbende in die bezwaren niet-ontvankelijk te verklaren.
4.7 Het ontbreken van beleidsregels omtrent de uitoefening van die bevoegdheid vormt daarbij geen belemmering, reeds omdat er geen rechtsregel is die de Inspecteur verplicht tot het opstellen daarvan.
4.8 Bij de afweging van de Inspecteur of hij van die bevoegdheid gebruik maakt, dient hij niet alleen oog te hebben voor het algemeen belang maar ook voor de belangen van - in dit geval - Vidomes en dient hij die belangen in redelijkheid tegen elkaar af te wegen.
4.9 Alle door partijen aangedragen feiten en omstandigheden overziende en hun argumenten in aanmerking nemend, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur de betrokken belangen niet onjuist heeft afgewogen en dat hij niet ten onrechte van zijn bevoegdheid tot niet-ontvankelijkverklaring gebruik heeft gemaakt.
4.10 Hierbij acht het Hof niet doorslaggevend dat, ten tijde van de ontvangst van de brief van 18 december 2002 van belanghebbende, de Inspecteur de behandeling van de (door partijen als zodanig aangeduide) 'waarde'bezwaren van 1 juni 2001 mogelijk nog niet ter hand had genomen of had uitbesteed.
4.11 Het volume van de nieuw aangedragen gronden betrof bijna 1600 onroerende zaken en betekende een uitbreiding van het substantiële bezwaar met een factor 2,5. Aannemelijk is dat toen al bij de Inspecteur de gerechtvaardigde indruk had postgevat dat belanghebbende het bij de gemotiveerde bezwaren van 1 juni 2001 zou laten, nu - voor zover in deze procedure naar voren is gekomen - belanghebbende na haar brief van 1 juni 2001 geen signalen heeft afgegeven die duidelijk op het tegendeel wezen. Zwaarder mag dan het algemene belang wegen dat zou worden voorkomen dat de door de Inspecteur als organisatorische calamiteit gekenschetste situatie zou verergeren.
4.12 Voor zover het betoog van belanghebbende ertoe strekt dat de Inspecteur met de niet-ontvankelijkverklaring in strijd is gekomen met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zoals het verbod van willekeur en het vertrouwensbeginsel, mist dat voldoende feitelijke grondslag.
4.11 Het vorenoverwogene betekent dat het beroep ongegrond is.
5. Proceskosten
Het Hof acht voor een veroordeling van de gemeente Delft tot vergoeding aan belanghebbende van proceskosten of schade als bedoeld in artikel 8:75, onderscheidenlijk artikel 8:73, van de Awb, geen termen aanwezig.
6. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 24 januari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Otto)
(Schuurman)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.