Rolnummer: 22-006176-06
Parketnummer: 12-706994-06
Datum uitspraak: 4 mei 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Middelburg van 27 oktober 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 20 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een leerstraf voor de duur van twaalf uur, subsidiair zes dagen jeugddetentie, inhoudende de Sociale Vaardigheids-training. Voorts is aan de verdachte opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan
20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van een bijzondere voorwaarde als in het vonnis bepaald.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. Ter toelichting hierop heeft de raadsman betoogd dat de verdachte ter gelegenheid van een zogenaamde TRIP-zitting een aanbod van het openbaar ministerie om de vervolging ter zake van feit 2 af te doen met 32 uur werkstraf, heeft aanvaard. Naar de mening van de raadsman kon deze overeenkomst vervolgens niet eenzijdig door het openbaar ministerie worden opgezegd.
Het hof verwerpt dit verweer op grond van het navolgende.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vervalt het recht tot strafvordering door voldoening aan de voorwaarden die bij een transactie worden gesteld. In het onderhavige geval was de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd, nog niet met de overeengekomen werkstraf begonnen; derhalve was niet aan de voorwaarden voldaan en was het recht tot strafvervolging ter zake van feit 2 niet vervallen. De verdachte is op 21 juni 2006 – dus één dag na de bovengenoemde TRIP-zitting – aangehouden voor feit 1, waarna het openbaar ministerie kort daarna, te weten op 27 juni 2006 bij brief het eerder gedane aanbod tot het verrichten van een werkstraf heeft ingetrokken. Naar ’s hofs oordeel was het openbaar ministerie daartoe gelet op het bovenstaande gerechtigd, zodat het verweer wordt verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de bewezenverklaring en tot oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte zal worden opgelegd een taakstraf in de vorm van een leerstaf voor de duur van twaalf uren, subsidiair zes dagen jeugddetentie, inhoudende de Sociale Vaardigheids-training, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door jeugdreclassering.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft gedurende een periode van bijna zes maanden telkens weer geldbedragen verduisterd bij zijn werkgever. Dit is een ernstig en voor de gedupeerde vervelend feit. Met deze handelwijze heeft de verdachte zijn werkgever financiële schade toegebracht en het in hem – als werknemer – door zijn werkgever gestelde vertrouwen, ernstig geschonden en zich slechts laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer, zonder noemenswaardige aanleiding, een kopstoot en een vuistslag in het gezicht gegeven en hem met geschoeide voet tegen het lichaam geschopt. Met deze handelwijze heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die voor hem zeer wel ernstiger gevolgen had kunnen hebben. Bovendien worden hierdoor gevoelens van angst en onrust in de maatschappij teweeg gebracht, temeer nu dit feit zich in het openbaar, bij een schoolplein en temidden van vele jonge omstanders heeft afgespeeld.
Het hof heeft acht geslagen op de volgende rapporten:
- Briefrapport Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 juni 2006;
- Rapport raadsonderzoek strafzaken van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 17 augustus 2006;
- Briefrapport Raad voor de Kinderbescherming d.d. 23 oktober 2006;
- Analyseverslag Stichting Bureau Jeugdzorg d.d. 19 oktober 2006.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van een briefrapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 30 januari 2007, opgemaakt en ondertekend door G.A.M. Vrins, raadsonderzoeker en C.M.M. Brosens, teamleider. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte en zijn ouders veel baat hebben bij de begeleiding die ze door jeugdreclassering geboden wordt. Er worden duidelijke en bindende afspraken gemaakt waar de verdachte zich aan dient te houden. De verdachte is in september begonnen aan zijn opleiding tot vrachtwagenchauffeur en loopt in dat kader stage, waar hij het ook goed doet. De verdachte en zijn ouders zijn gemotiveerd om er gezamenlijk hard aan te werken. De Raad handhaaft het eerder uitgebrachte strafadvies, te weten een werkstraf. De begeleiding middels de maatregel hulp en steun zal voortgezet moeten worden.
Tevens heeft het hof in aanmerking genomen een rapport van Stichting Bureau Jeugdzorg d.d. 3 april 2007, met als bijlage een Plan van aanpak, opgemaakt en ondertekend door I.J.M. Koevoets, jeugdreclasseerder en P. Castel, teamleider. Uit dit rapport komt naar voren dat sinds de inzet van jeugdreclassering er in de situatie van de verdachte meer rust is gekomen. De verdachte en zijn ouders werken goed mee met de aangeboden hulpverlening. Binnen de begeleiding wordt aandacht besteed aan budgettering en vrienden. De ouders zitten in de opvoeding van de verdachte niet op een lijn. De ouders zijn blij met de Ouder Begeleiding en willen hierin ook graag investeren. De rapporteur is van mening dat de inzet van Jeugdreclassering voorlopig noodzakelijk blijft voor de verdachte, mede omdat dit voor hem duidelijke en bindende afspraken zijn en hem kan behoeden voor eventuele recidive. In een aanvullende brief d.d. 16 april 2007 van voornoemde personen, wordt geadviseerd aan de verdachte een werkstraf op te leggen alsmede begeleiding van de jeugdreclassering.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 februari 2006, niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee, dat hij – blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep – het gestolen geldbedrag inmiddels via een betalingsregeling met zijn ouders aan zijn voormalige werkgever heeft terugbetaald.
Het hof is - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - van oordeel dat een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een leerstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van
te vervangen door jeugddetentie voor de duur van
voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat een op 50 (vijftig) uren bepaald gedeelte van de taakstraf, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door hechtenis voor de tijd van 25 (vijfentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, zolang deze instelling dit nodig oordeelt, ook als dit inhoudt ouder- en gezinsbegeleiding.
Draagt aan deze instelling op aan de verdachte hulp en steun te verlenen terzake van de naleving van de bijzondere voorwaarde.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een leerstraf, voor de duur van
Beveelt dat bij het niet naar behoren verrichten van de taakstraf deze wordt vervangen door jeugddetentie voor de duur van
6 (zes) dagen.
Bepaalt dat de leerstraf zal bestaan uit het volgen van de Sociale Vaardigheidstraining.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, mr. H.W.J. de Groot en mr. E.C.C. Punselie, in bijzijn van de griffier mr. C.J.A. Sabatier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 mei 2007.
mr. E.C.C. Punselie is buiten staat dit arrest te ondertekenen.