GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 11 april 2007
Rekestnummer : 1527-H-06
Rekestnr. rechtbank : 05-6118
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. G.O. Perquin,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. E. Grabandt.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 27 oktober 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 2 augustus 2006.
De vader heeft op 8 januari 2007 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De moeder heeft op 16 februari 2007 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 15 november 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Op 23 februari 2007 is de zaak na overleg en in overeenstemming met partijen door mr. Husson als raadsheer-commissaris mondeling behandeld. De raadsheer-commissaris heeft mededeling gedaan van de zakelijke inhoud van de ingekomen stukken en heeft de aanwezigen naderhand medegedeeld dat de zaak, hoewel enkelvoudig behandeld, meervoudig zal worden beslist.
Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur en de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.E.T. Mijs-Zillikens. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden tussenbeschikking, waarbij de rechtbank onder meer heeft bepaald
- dat de vader maandelijks, uiterlijk op de vijftiende van die maand, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], geboren [geboortedatum], hierna te noemen [kind], aan de moeder betaalt:
- voor zolang de moeder het pand Montferland 49 te [woonplaats] huurt, een bedrag ter grootte van het verschil van het saldo van de ten behoeve van de moeder en de minderjarige overeengekomen bijdragen ter ene zijde en de ingevolge de huurovereenkomst ter zake dit pand verschuldigde huurprijs voor zover door de vader betaald ter andere zijde, zulks tot een maximum van € 250,- per maand, op welk maximumbedrag de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a BW met ingang van 1 januari 2005 van toepassing is, en
- voor zolang de moeder voornoemd pand niet huurt, een bedrag van € 250,- per maand, op welk bedrag de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 1:402a BW met ingang van 1 januari 2005 van toepassing is;
Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om partneralimentatie vast te stellen en het verzoek van de vader om betaalde huurpenningen te mogen verrekenen met partner- en kinderalimentatie afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vader zijn incidenteel appel, die de omgangsregeling betreft, ingetrokken. Gelet hierop behoeft het incidenteel appel en de omgangsregeling geen bespreking meer.
2. In geschil is de tussen partijen overeengekomen bijdrage in het levensonderhoud van de moeder en ten aanzien van de kinderalimentatie ten behoeve van [kind], de behoefte van [kind]. Voorts is in geschil het gezag over [kind], alsmede de aanvraag van een paspoort voor [kind].
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking, ten aanzien van de door de moeder verzochte vaststelling bijdrage in het levensonderhoud te vernietigen, en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad;
a. te bepalen dat de vader met ingang van 1 november 2005 aan de moeder zal dienen te betalen de navolgende bedragen, wat de na de beschikking van het hof te verschijnen termijnen betreft telkens bij vooruitbetaling te voldoen, danwel een zodanig bedrag of zodanige bedragen als het hof juist acht:
tot en met september 2006 € 1.010,-
oktober 2006 tot en met september 2007 € 870,-
oktober 2007 tot en met september 2008 € 730,-
oktober 2008 tot en met september 2009 € 590,-
oktober 2009 tot en met september 2010 € 450,-
oktober 2010 tot en met september 2011 € 310,-
oktober 2011 tot en met september 2012 € 170,- ;
b. de door de vader met ingang van 1 november 2006 aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te bepalen op een bedrag van € 795,- per maand, wat de na de beschikking van het hof te verschijnen termijnen betreft, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, danwel op een zodanig bedrag als het hof juist acht;
De moeder verzoekt ten aanzien van het door de vader verzochte gezag de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de rechtbank niet bevoegd is. De moeder verzoekt ten aanzien van het door de vader gedane paspoortverzoek de bestreden beschikking te vernietigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren.
4. De vader bestrijdt haar beroep.
5. Ter toelichting op haar hoger beroep heeft de moeder zeven grieven aangevoerd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder haar vijfde, zesde en zevende grief ingetrokken. Deze behoeven derhalve geen bespreking meer.
6. In haar eerste grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte overwogen heeft dat de door de moeder verzochte bijdrage in het levensonderhoud niet kan worden vastgesteld. In haar tweede grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte in het dictum niet is teruggekomen op haar overweging de door partijen als zodanig overeengekomen ‘alimentatie’ veronderstellenderwijs aan te merken als krachtens Boek 1 BW verschuldigd levensonderhoud.
7. Het hof overweegt ten aanzien van de eerste en tweede grief van de moeder als volgt.
De bestreden beschikking moet naar het oordeel van het hof wat betreft de bijdrage in het levensonderhoud voor de moeder worden aangemerkt als een tussenbeschikking, omdat niet door een uitdrukkelijk dictum een einde is gemaakt aan het geding voor wat betreft de bijdrage. De rechtbank heeft haar beslissing op het verzoek aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de wisselbepaling van artikel 69 Rv.
Nu artikel 69 lid 5 Rv hoger beroep uitdrukkelijk uitsluit, dient de moeder niet ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep, voor zover het betreft haar bijdrage in het levensonderhoud. Hetgeen de moeder in haar eerste en tweede grief aan de orde heeft gesteld, behoeft derhalve geen nadere bespreking.
8. In haar derde grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte een door de moeder gedaan en door de vader betwist verzoek om de alimentatie bij vooruitbetaling te voldoen niet besproken heeft. In haar vierde grief stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte bepaald heeft dat de vader de bijdrage voor [kind] eerst uiterlijk op de vijftiende van die maand aan de moeder dient te betalen.
9. Voorts heeft de moeder haar oorspronkelijk verzoek vermeerderd, in die zin dat zij een hogere vaststelling van de kinderalimentatie wenst, nu de bijdrage voor [kind] van € 250,- per maand niet (meer) voldoet aan de wettelijke maatstaven. Ingevolge de tabel kosten kinderen acht de moeder de vader verplicht en in staat een bedrag van € 795,- per maand aan haar te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind]. Ter terechtzitting heeft de moeder haar verzoek aangepast in die zin dat zij een bedrag aan kinderalimentatie verzoekt van € 582,70 per maand.
10. Het hof overweegt ten aanzien van de derde en vierde grief alsmede de vermeerdering van het verzoek van de moeder als volgt. Het hof stelt voorop dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking is, doch nu de rechtbank in het dictum omtrent de kinderalimentatie een eindbeslissing heeft gegeven, is de moeder - anders dan de vader heeft betoogd - ontvankelijk in haar hoger beroep ter zake van de kinderalimentatie.
11. De vader erkent dat er aan de zijde van de moeder behoefte is aan een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van [kind]. Hij betwist echter dat de behoefte van [kind] van € 795,- respectievelijk € 582,70 per maand bedraagt. Volgens de vader komt de behoefte van [kind] neer op € 250,- per maand, welke voldoet aan de ten deze geldende norm.
12. Het hof overweegt als volgt. Het hof acht het aannemelijk dat het gezinsinkomen van partijen € 3.556,- netto per maand bedroeg. Daartoe neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit de door de vader in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening van 29 december 2006 blijkt dat hij in 2005 een netto besteedbaar inkomen had van (afgerond) € 3.556,- per maand, welk inkomen bij gebreke van betwisting vaststaat. Uitgaande van voornoemd netto besteedbaar inkomen stelt het hof de behoefte van [kind] overeenkomstig de tabel kosten kinderen op € 397,- per maand.
13. De draagkracht van een door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie staat als niet bestreden vast. Dit brengt mee, dat de alimentatie op voornoemd bedrag zal worden vastgesteld.
14. De moeder heeft verzocht de gewijzigde kinderalimentatie te laten ingaan op 1 november 2006, zijnde de datum van indiening van haar verzoekschrift. Nu de vader zich daartegen niet heeft verzet, zal het hof bepalen dat de kinderalimentatie ingaat per 1 november 2006.
15. Uit de stukken, alsmede het behandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat [kind] per 9 januari 2007 uit huis geplaatst is op een geheim adres. Om voornoemde reden acht het hof het redelijk en conform de wettelijke maatstaven, de kinderalimentatie in de periode dat [kind] uithuisgeplaatst is vast te stellen op nihil.
16. Het hof is voorts van oordeel dat de vader de kinderalimentatie per de eerste van de maand, telkens bij vooruitbetaling dient te voldoen. De vader heeft ter zitting verklaard dat het geen probleem voor hem vormde per de 1e van de maand te betalen. De derde en de vierde grief van de moeder slagen derhalve.
17. Het vorenoverwogene leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in hoger beroep, voor zover het betreft de door haar verzochte vaststelling bijdrage in het levensonderhoud voor de moeder;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2006 tot de datum van de uithuisplaatsing op € 397,- per maand;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie voor zolang de uithuisplaatsing duurt op nihil;
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van de dag dat [kind] haar gewone verblijfplaats weer bij de moeder zal hebben op € 397,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen per de eerste van de maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Dusamos en Labohm, bijgestaan door mr. Steenks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2007.