ECLI:NL:GHSGR:2007:BA7106

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1401
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemverontreiniging en tijdige melding van gebreken volgens artikel 7:23 BW

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank te Middelburg. De appellanten hadden in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, waarbij zij verzochten om een schadevergoeding van € 104.655,74 wegens bodemverontreiniging. De rechtbank had de vordering afgewezen, omdat de appellanten het gebrek aan het geleverde niet binnen bekwame tijd hadden gemeld, zoals vereist door artikel 7:23 BW.

De appellanten voerden in hoger beroep aan dat zij eerder met verborgen gebreken waren geconfronteerd en dat zij de melding van het gebrek pas konden doen na het uitvoeren van nader bodemonderzoek. Het hof oordeelde echter dat de appellanten al op 16 juni 2003 op de hoogte waren van de ernstige bodemverontreiniging en dat het afwachten van het onderzoek niet als een geldige reden kon worden aangemerkt om de melding uit te stellen. Het hof benadrukte dat artikel 7:23 BW beoogt dat de verkoper zo snel mogelijk op de hoogte wordt gesteld van gebreken, zodat hij zijn belangen kan behartigen.

Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de appellanten niet binnen bekwame tijd hadden gemeld en dat de geïntimeerden hierdoor in hun belangen waren geschaad. De appellanten werden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 24 mei 2007 en onderstreept het belang van tijdige communicatie over gebreken in het kader van koopovereenkomsten.

Uitspraak

HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, eerste civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
[Appellanten]
beiden wonende te [plaatsnaam],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten],
procureur: mr. H.C. Grootveld,
tegen
1. [Geïntimeerde 1],
2. [Geïntimeerde 2],
beiden wonende te [plaatsnaam],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] en geïntimeerden tezamen [geïntimeerden],
procureur: mr. A.H. Westendorp.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 13 september 2005 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 22 juni 2005, door de rechtbank te Middelburg gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met productie) hebben [appellanten] één grief tegen het vonnis aangevoerd, welke door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord is bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 17 november 2000 hebben [appellanten] van [geïntimeerde 1] het woonhuis met garage en grond, gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam], gekocht. De schriftelijke koopovereenkomst bevat onder meer de volgende bepaling:
“5.3. De onroerende zaak zal bij eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik nodig zijn. Koper is voornemens de onroerende zaak te gebruiken als: woonhuis.”
De leveringsakte is op 1 februari 2001 gepasseerd. Voor het verkrijgen van een schoongrondverklaring met het oog op het verkrijgen van een bouwvergunning voor een verbouwing van de woning hebben [appellanten] een verkennend bodemonderzoek laten doen. In het op 16 juni 2003 aan [appellanten] verstrekte rapport heeft de onderzoeker verklaard dat in de grond en in het grondwater matige tot sterke verontreinigingen zijn aangetroffen, dat formeel sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat een nader onderzoek naar ernst en omvang van de verontreiniging wordt aanbevolen. Tot dat nadere onderzoek hebben [appellanten] opdracht gegeven. Op 3 oktober 2003 heeft de onderzoeker gerapporteerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dat op grond van de risicobeoordeling binnen een bepaalde periode met de sanering dient te worden begonnen. In opdracht van [appellanten] heeft de onderzoeker vervolgens een op 17 oktober 2003 gedateerd saneringsonderzoek/-plan opgesteld. Met het oog op de voorgenomen sanering heeft de onderzoeker als gemachtigde van [appellanten] het saneringsonderzoek/-plan op 20 oktober 2003 bij het bestuur van de Provincie Zuid-Holland ingediend. Bij brief van 6 november 2003 hebben [appellanten] [geïntimeerde 1] aansprakelijk gesteld voor de bodemverontreiniging.
2. [Appellanten] hebben bij de rechtbank gevorderd dat deze [geïntimeerden] zal veroordelen tot betaling van € 104.655,74 met rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op de grond dat [appellanten] het gebrek aan het geleverde niet binnen bekwame tijd in de zin van artikel 7:23 BW bij [geïntimeerden] hebben gemeld.
3. De grief valt het oordeel van de rechtbank aan dat de melding aan [geïntimeerden] niet binnen bekwame tijd heeft plaatsgevonden. [Appellanten] voeren daartoe aan dat zij eerder met verborgen gebreken aan het geleverde waren geconfronteerd en dat daarover pas na geruime tijd een regeling kon worden getroffen. Het was hun bedoeling om het nadere bodemonderzoek zo snel mogelijk te starten teneinde te voorkomen dat de te realiseren nieuwbouw te lang op zich zou laten wachten. Daarom hebben zij ervoor gekozen om, alvorens een discussie met [geïntimeerde 1] te starten, de resultaten van dit nadere bodemonderzoek af te wachten. [Appellanten] zijn van mening dat gelet op de omstandigheden van het geval de mededeling van 6 november 2003 als binnen bekwame tijd gedaan dient te worden beschouwd en dat het in ieder geval onaanvaardbaar moet worden geacht dat het afwachten van het nadere onderzoek tot gevolg heeft dat [appellanten] een schade van ruim € 100.000,- geheel voor eigen rekening moeten nemen.
4. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellanten] niet binnen bekwame tijd van het gebrek aan het geleverde mededeling hebben gedaan aan [geïntimeerde 1]. Artikel 7:23 BW strekt ertoe te bewerkstelligen dat de verkoper van een zaak zo snel mogelijk op de hoogte wordt gesteld van beweerde gebreken aan het geleverde, zodat hij zijn belangen afdoende kan behartigen. In het onderhavige geval wisten [appellanten] reeds op 16 juni 2003 dat sprake was van ernstige bodemverontreiniging. Het feit dat zij met spoed nader onderzoek wensten op te dragen omdat zij vertraging bij hun verbouwing wensten te voorkomen, stond aan mededeling aan [geïntimeerden] van de aangetroffen verontreiniging niet in de weg. Zodanige mededeling had [geïntimeerden] wel de gelegenheid gegeven om invloed uit te oefenen op de aard, de omvang en de wijze van uitvoering van het nadere onderzoek en op de uitgangspunten van het saneringsonderzoek/-plan. Op het moment dat [geïntimeerde 1] de mededeling ontving, waren alle rapporten reeds gereed en lagen de stukken met het oog op de te verrichten sanering al bij het bestuur van de Provincie Zuid-Holland. Door deze handelwijze zijn [geïntimeerden] in grote mate met voldongen feiten geconfronteerd en werden zij in ernstige mate gehinderd bij het opkomen voor hun belangen. Daarom is het tijdstip waarop zij voor het eerst met de (mogelijke) claim van [appellanten] zijn geconfronteerd, niet meer als “bekwaam” aan te merken. Daaraan doet niet af dat [appellanten] als niet juridisch onderlegd moeten worden beschouwd, nu zij beschikten over een rechtsbijstandverzekering en zich eerder in verband met een soortgelijk geschil met [geïntimeerde 1] tot hun rechtsbijstandverzekeraar hadden gewend. Ook de gestelde omvang van de schade brengt het hof niet tot een ander oordeel, reeds omdat deze is gebaseerd op een kostenraming voor een zogenaamde multifunctionele bodemsanering, terwijl uit de overgelegde stukken niet blijkt dat sanering in deze vorm en omvang noodzakelijk is.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op deze uitspraak begroot op € 1.100,- aan verschotten en € 2.632,- aan salaris voor de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Dupain, A.V. van den Berg en A.E.A.M. van Waesberghe en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2007 in aanwezigheid van de griffier.