ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6752
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- A.A. Schuering
- C.G. Beyer-Lazonder
- J.W. van Rijkom
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over kennelijk onredelijk ontslag in de bloementeelt
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [Partij A] heeft ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, dat op 2 maart 2005 is gewezen. [Partij A] was in dienst bij [Partij BCD], een bloementeeltbedrijf, en is op 1 januari 2004 ontslagen na toestemming van het CWI in verband met bedrijfsbeëindiging. [Partij A] vorderde in eerste aanleg een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen.
In hoger beroep heeft [Partij A] twee grieven ingediend. De eerste grief betreft de beoordeling van de kantonrechter dat de gevolgen van het ontslag voor [Partij A] niet te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van [Partij BCD]. [Partij A] stelt dat hij recht heeft op een beëindigingsvergoeding van € 32.672,97, maar het hof oordeelt dat de keuze van de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te zeggen zonder een beëindigingsvergoeding aan te bieden, niet automatisch leidt tot kennelijk onredelijk ontslag.
De tweede grief betreft de stelling dat [Partij BCD] onvoldoende aanbiedingen en voorzieningen heeft geboden bij de beëindiging van het dienstverband. Het hof stelt vast dat [Partij A] niet heeft ingegaan op de aangeboden ondersteuning bij het vinden van een andere baan en dat hij een vergoeding van € 400,-- per gewerkt jaar heeft afgewezen. Het hof concludeert dat de omstandigheden van de zaak niet wijzen op kennelijk onredelijk ontslag.
Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [Partij A] in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 25 mei 2007 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, negende civiele kamer.