ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6658
Gerechtshof 's-Gravenhage
- Hoger beroep
- M. Kamminga
- A. van Leuven
- J. van der Burght
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van eenouder gezag aan de vader in het belang van de minderjarige
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 9 mei 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, had in 2005 toestemming gegeven aan de moeder om hun kind voor vijf weken naar Bosnië-Herzegovina te nemen. Sindsdien had hij echter geen contact meer gehad met zijn zoon, wat leidde tot een onhoudbare situatie. De vader verzocht het hof om hem alleen met het ouderlijk gezag te belasten, omdat de moeder rechterlijke beslissingen negeerde en het kind niet terugbracht naar Nederland, de rechtmatige verblijfplaats. Het hof oordeelde dat de moeder niet in staat was om op een verantwoordelijke wijze te handelen in het belang van de minderjarige, vooral gezien haar weigering om mee te werken aan de terugkeer van het kind.
Tijdens de zitting werd duidelijk dat de moeder niet was verschenen en dat er geen communicatie mogelijk was tussen de ouders. De vader stelde dat de situatie van de minderjarige ernstig was en dat het in zijn belang was dat het gezag bij hem kwam te liggen. Het hof nam in overweging dat de Hoge Raad eerder had geoordeeld dat in gevallen van ernstige communicatieproblemen het ouderlijk gezag aan één ouder kan worden toegekend om te voorkomen dat kinderen klem raken tussen de ouders.
Het hof concludeerde dat de moeder niet in staat was om gezamenlijk gezag goed in te vullen en dat haar weigering om het kind terug te brengen een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebracht. Daarom vernietigde het hof de eerdere beschikking van de rechtbank en kende het ouderlijk gezag voortaan alleen aan de vader toe. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het eenhoofdig gezag onmiddellijk van kracht werd.