ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6605

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
822-H-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Pannekoek-Dubois
  • J. Kamminga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsverzoek kinderalimentatie na wijziging van verblijfplaats van de dochter

In deze zaak gaat het om een wijzigingsverzoek van de kinderalimentatie na een wijziging van de verblijfplaats van de dochter van partijen. De vader, verzoeker en incidenteel verweerder in hoger beroep, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage van 21 maart 2006 aangevochten, waarin de kinderalimentatie voor hun zoon was vastgesteld op € 210,- per maand. De moeder, verweerster en incidenteel verzoekster in hoger beroep, heeft een incidenteel appel ingediend en verzoekt om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 300,- per maand, met als argument dat de behoefte van de zoon niet correct is berekend door de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzoek van de moeder een wijzigingsverzoek betreft op basis van artikel 1:401 lid 1 BW. De moeder betwist de grieven van de vader en stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft gekeken naar de kosten van twee kinderen in plaats van één. Het hof oordeelt dat de behoefte van de zoon, die bij de moeder verblijft, niet is veranderd door de wijziging van de verblijfplaats van de dochter, die nu bij de vader woont. De vader heeft zijn inkomen in de afgelopen jaren weliswaar zien stijgen, maar dit heeft geen invloed op de behoefte van de zoon, die in beginsel wordt bepaald aan de hand van het gezinsinkomen ten tijde van de scheiding.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat de wijziging van omstandigheden niet zodanig is dat de kinderalimentatie voor de zoon moet worden verhoogd. De vader is in staat om de overeengekomen alimentatie te betalen, en het hof vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De uitspraak is gedaan op 25 april 2007 door het Gerechtshof 's-Gravenhage, met de rechters M. Stille, A. Pannekoek-Dubois en J. Kamminga.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 25 april 2007
Rekestnummer. : 822-H-06
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-5827
[appellant],
wonende te Zoetermeer,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.J.P.M. Benders,
tegen
[verweerster],
wonende te Zoetermeer,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. G.O. Perquin.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 19 juni 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 21 maart 2006.
De moeder heeft op 2 augustus 2006 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vader heeft op 22 augustus 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 29 juli 2006, 10 oktober 2006 en 25 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 23 januari 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Op 2 februari 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. L. Faouzi, en de moeder, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ’s-Gravenhage, bij die beschikking is de door de vader te betalen kinderalimentatie bepaald op € 210,- per maand met ingang van 1 oktober 2005 voor de hierna te noemen [[de zoon]]
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de kinderalimentatie voor de [de zoon, geboren in] 1992, verder: [de zoon], die bij de moeder verblijft.
2. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, - uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat het inleidend verzoek van de moeder wordt afgewezen, dan wel een kinderalimentatie vast te stellen die in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
3. De moeder bestrijdt zijn beroep en verzoekt in principaal appel het petitum van het verzoek in eerste aanleg gewijzigd te beschouwen, in dier voege dat de moeder verzoekt te bepalen dat de vader, met wijziging van het echtscheidingsconvenant, met ingang van 1 oktober 2005 aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] zal dienen te betalen een bedrag van € 300,- per maand, en het verzoek van de vader, zo nodig met verbetering van gronden af te wijzen. In het incidenteel appel verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de vader met ingang van 1 oktober 2005 aan de moeder te betalen kinderalimentatie te bepalen op een bedrag van € 300,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4. De vader verzet zich daartegen en verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidentele appel, althans haar verzoek ongegrond te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
5. Ter toelichting op zijn hoger beroep voert de vader drie grieven aan. In zijn eerste grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat er ten aanzien van [de zoon] sprake was van een wijziging van omstandigheden waardoor het verzoek van de moeder ontvankelijk werd verklaard en er een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Verder meent de vader blijkens grief twee dat door de rechtbank ten onrechte niet is beoordeeld of de aangenomen gewijzigde omstandigheden zodanig zijn dat de kinderalimentatie van [de zoon] gewijzigd dient te worden. In zijn derde grief stelt de vader dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het betoog van de vader dat van de moeder inspanningen verwacht mogen worden die ertoe leiden dat zij mede kan bijdragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon].
6. De moeder betwist de grieven van de vader. Ter toelichting op haar incidenteel appel voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte van oordeel is dat bij de berekening van de behoefte van [de zoon] naar de bij de Tremanormen behorende tabel eigen aandeel kosten van kinderen (2005) bij TWEE kinderen behoort te worden gekeken. Bij het hanteren van de tabel bij één kind is de behoefte van [de zoon] € 300,- per maand.
7. Het hof stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het verzoek van de moeder een wijzigingsverzoek betreft als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Partijen waren immers bij echtscheidingsconvenant van mei 1995 een kinderalimentatie overeengekomen van ƒ 300,- per maand per kind. Hoewel geen van de partijen in eerste aanleg gewijzigde omstandigheden heeft gesteld, maar zij beiden wijziging hebben verzocht van de alimentatie van [de zoon], heeft de rechtbank, mede uit proceseconomisch oogpunt, terecht de verzoeken ontvankelijk verklaard en is overgegaan tot een inhoudelijke behandeling. Een wijziging van omstandigheden is in ieder geval gelegen in het feit dat de minderjarige [de dochter] ten tijde van het echtscheidingsconvenant bij de moeder verbleef, doch sedert januari 2005 bij de vader verblijft, hetgeen door de moeder niet is bestreden.
8. Op grond van het hiervoor overwogene dient de rechter de behoefte en de draagkracht opnieuw vast te stellen. Bij de vaststelling van de behoefte van [de zoon] is de rechtbank uitgegaan van de gezinssituatie van partijen ten tijde van het huwelijk in 1995 (met twee kinderen).
9. Ten aanzien van het inkomen van de partijen is het hof gebleken dat in de periode voordat partijen uit elkaar gingen in 1995, de vader een inkomen had van ongeveer ƒ 2.600,- netto per maand (geïndexeerd naar het jaar 2006 € 1.542,43). De moeder heeft gesteld dat zij in de jaren voor het uiteengaan geen inkomsten genoot. Een verhoging van het inkomen van de vader zou aanleiding kunnen zijn de behoefte van [de zoon] op een hoger bedrag te bepalen dan het bedrag dat de partijen in 1995 overeenkwamen.
10. De vader stelt dat zijn inkomen de afgelopen jaren wel is gestegen, maar dat dat niet het gevolg is geweest van grote carrièrestappen, maar slechts van periodieke salarisverhogingen. Hij verdient momenteel, zoals blijkt uit de salarisspecificaties van oktober, november en december 2006, € 1.634,- netto per maand. Volgens de vader is de rechtbank ten onrechte uit gegaan van een netto maandinkomen in 2005 van € 2.061,- , zoals door de moeder berekend.
11. Het hof constateert dat de vader zelf in zijn draagkrachtberekening zijn gemiddeld netto inkomen per maand (inclusief werkgeversbijdrage ZVW) in 2006 heeft berekend op € 2.032 ,-, een bedrag vrijwel gelijk aan dat berekend door de moeder, en ruim hoger dan zijn (geïndexeerde) inkomen in 1995. Uit de door beide partijen gehanteerde tabel eigen aandeel kosten van kinderen, blijkt echter dat dan de behoefte in 2006 (uitgaande van een gezinssituatie met twee kinderen) vrijwel gelijk is aan de geïndexeerde alimentatie van (in 1995) fl. 300, - per kind, zodat dit hogere inkomen geen aanleiding geeft de behoefte van [de zoon] op een hoger bedrag te bepalen. Het hof acht het redelijk uit te gaan van de tabel voor twee kinderen, nu de behoefte van kinderen in beginsel bepaald wordt aan de hand van het gezinsinkomen en de gezinssamenstelling, beide ten tijde van de scheiding. Hetgeen de moeder nog heeft aangevoerd ter ondersteuning van haar stelling dat de kosten voor één kind relatief hoger zijn dan die voor twee kinderen in één gezin, acht het hof onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
12. Het voorgaande leidt er toe dat het hof de vader volgt in zijn grief dat de wijziging van omstandigheden (de wijziging van de verblijfplaats van [de dochter] en het hogere inkomen van de vader) niet zodanig zijn dat de bijdrage voor [de zoon] gewijzigd dient te worden.
13. Niet in geschil is dat de vader ruimschoots in staat is om de door partijen destijds overeengekomen kinderalimentatie van ƒ 300,- (€ 136,13) per maand, geïndexeerd met ingang van 1 januari 1996 (thans bedragende € 181,18 per maand) te betalen, zodat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en het inleidende verzoek van de moeder alsnog moet worden afgewezen.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de moeder alsnog af;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Pannekoek-Dubois en Kamminga, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2007.