8. Het gaat om een eenvoudige bovenwoning in het voetgangersgebied in het historische centrum van [woonplaats]. Volgens de onbestreden verklaringen van de door [appellanten]. ten behoeve van de verhuur ingeschakelde makelaar mevrouw [betrokkene 2] tijdens het getuigenverhoor door de politie (CvA prod. 1, blz. 036) en in haar brief d.d. 19 november 2003 (dagv. prod. 4) heeft [betrokkene] de woning bezichtigd en daarbij aan haar verteld in een vakantiewoning in [woonplaats 2] te wonen en de bovenwoning te willen huren omdat haar tienerdochter in [woonplaats 3] op school zou gaan en het voor haar een kortere fietsafstand van huis naar school zou zijn. De man die [betrokkene] bij de bezichtiging begeleidde werd voorgesteld als een kennis van wie zij dacht dat hij [betrokkene] terzijde stond om de bouwkundige toestand te bekijken; hij zei [betrokkene] het pand te huren omdat zij nergens zo’n grote woning zou kunnen krijgen voor dezelfde huurprijs. Er werd een huurprijs afgesproken ad € 730,= per maand. Er diende een waarborg ad € 2.045,= te worden voldaan en de eerste huurtermijn is, aldus nog steeds de makelaar, cash aan haar betaald.
Het hof is van oordeel dat er in voormelde omstandigheden geen reden was voor de makelaar om het vermoeden te koesteren dat [betrokkene] de bovenwoning mogelijk voor een ander doel dan bewoning zou gaan gebruiken. Daarbij mist het oordeel van de rechtbank dat van belang is dat de bovenwoning zowel een vooringang (in de [adres 2]) als een achteringang (in de [adres 3]) heeft feitelijke grondslag. Naar [appellanten]. onbestreden hebben gesteld – hetgeen steun vindt in de adresvermelding in het huurcontract (dagv. prod. 5), het expertiserapport van Cunningham & Lindsey (dagv. prod. 11) en het zaakdossier van de politie (CvA prod. 1, blz. 001) – heeft de bovenwoning één ingang, namelijk aan de [adres 3], en is de ingang aan de [adres 2] voorbehouden aan de antiekwinkel. Aan voormeld oordeel ten aanzien van het gebruik doet het enkele uiterlijk van de man die [betrokkene] bij de bezichtiging begeleidde, niet af. Voorts is niet gesteld of gebleken dat de makelaar kon weten of vermoeden dat het geld voor de borg door die man was verschaft, zodat er, anders dan Avéro stelt, geen aanleiding voor de makelaar was om te vragen naar het belang van de man om de woning voor [betrokkene] te financieren. Indien er voor de makelaar al reden zou hebben bestaan om argwaan te koesteren en een onderzoek in te stellen naar de juistheid van het opgegeven adres, de persoon en de financiële positie van [betrokkene] als huurster – welk onderzoek volgens Avéro bij verhuur gebruikelijk is, hetgeen [appellanten]. betwisten –, dan is hiermee nog niet aannemelijk gemaakt dat (mogelijke) negatieve bevindingen op dit punt ook concrete aanwijzingen zouden hebben opgeleverd waaruit had kunnen worden afgeleid dat [betrokkene] het pand voor andere doeleinden dan bewoning zou gaan gebruiken.
Naar eerst na de brand is gebleken, hebben buurtbewoners waargenomen dat de gordijnen/jaloezieën van de bovenwoning altijd dicht zaten en dat er regelmatig een witte bus (achterstevoren) de [adres 3] werd ingereden door twee mannen, van wie één met paardenstaart. Niet is betwist dat deze waarnemingen niet voorafgaand aan de brand ter kennis zijn gekomen van [appellanten]. of de door hen ingeschakelde dienstverleners. Bij gevelinspectie zouden alleen de gesloten gordijnen/jaloezieën zichtbaar zijn geweest, hetgeen op zichzelf niet verdacht is. Voor een intensieve observatie door [appellanten]., waarbij zij de witte bus eventueel zelf hadden kunnen waarnemen, bestond geen concrete aanleiding.
Naar [appellanten]. onbetwist hebben gesteld, is door [betrokkene] op 5 juni 2003 – vier maanden voor de brand – melding gemaakt van een klemmend slaapkamerraam en heeft zij vervolgens een door de technisch beheerder Fame ingeschakelde aannemer toegelaten voor reparatie, waarbij er geen spoor van een hennepkwekerij was. Toen vervolgens korte tijd daarna – op 12 september 2003 – aan de technisch beheerder Fame waterlekkage werd gemeld door de onderbuurman, heeft, naar tussen partijen vaststaat, [betrokkene] deze verklaard door melding te maken van een defect waterslot van de wasmachine dat inmiddels verholpen was. Daarbij was de lekkage inderdaad gestopt. Niet is gesteld of gebleken dat de onderbuurman aan de technisch beheerder of [appellanten]. heeft gemeld dat – zoals hij tegenover de politie verklaard heeft (CvA prod. 1, blz. 052) – de vrouw nerveus was en absoluut niet wilde dat een van de medewerkers van de antiekhandelaar mee ging naar boven.
[appellanten]. hebben onbetwist gesteld dat geen van de buren heeft geklaagd over stankoverlast en dat ook de onderbuurman geen verdacht of onbehoorlijk gebruik van de bovenwoning aan [appellanten]. heeft gemeld. Vast staat dat de electriciteit werd afgetapt voor de meter, zodat [appellanten]. geen signalen hebben kunnen ontlenen aan een bijzonder stroomverbruik.
Zo het al zo zou zijn dat [appellanten]. – zoals Avéro stelt, hetgeen [appellanten]. betwisten – op basis van de huurovereenkomst en het huurrecht in beginsel voldoende mogelijkheden hadden om het feitelijk gebruik van de bovenwoning te controleren, dan wil dit nog niet zeggen dat zij – bij afwezigheid van een concrete aanleiding daartoe – tot een dergelijke (twee maandelijkse) controle gehouden waren op straffe van verlies van het recht op uitkering. Het hof neemt hierbij – zoals hiervoor is overwogen – in aanmerking dat de door Fame ingeschakelde aannemer, na een klacht van [betrokkene] op 5 juni 2003, door [betrokkene] in de woning is toegelaten en geen bijzonderheden aan [appellanten]. heeft gemeld.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat [appellanten]. redelijkerwijs niet op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de bovenwoning. Aan dit oordeel doet niet af dat [appellanten]. een omvangrijke (verhuurd) onroerend goedportefeuille hebben waarin zij veel tijd steken en ten aanzien waarvan zij zich laten bijstaan door professionele dienstverleners. Aan dit oordeel doet ten slotte evenmin af dat het bestaan van illegale hennepkwekerijen in huurwoningen in ieder geval vanaf 2000 een algemeen bekend verschijnsel is.
Grief 2 slaagt derhalve.