ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6071

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200480704
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van de tenlastegelegde overtredingen en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, gewezen op 6 juli 2004. De verdachte, geboren in 1961, was eerder veroordeeld voor verschillende overtredingen, waarvoor hij een geldboete en hechtenis opgelegd had gekregen. Het hoger beroep werd ingesteld op 9 juli 2004, maar het hof constateerde dat er gedurende de twee jaren na de veroordeling geen vervolging had plaatsgevonden. Dit leidde tot de conclusie dat de verjaringstermijn, zoals vastgelegd in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, was verstreken. Hierdoor was het recht tot strafvordering vervallen.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, gevolgd. De advocaat-generaal had geconcludeerd dat het openbaar ministerie niet meer kon vervolgen vanwege het verval van het recht om te vervolgen. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd voor zover het aan zijn oordeel was onderworpen en heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 maart 2007, na een zorgvuldige afweging van de feiten en de procesgang.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004807-04
Parketnummer: 09-046787-03
Datum uitspraak: 21 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te
's-Gravenhage van 6 juli 2004 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
21 maart 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens verval van het recht te vervolgen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 en 7 tenlastegelegde vrijgesproken, ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 110,- subsidiair 2 dagen hechtenis, terzake van het onder 2 tenlastegeleegde veroordeeld tot een geldboete van € 220,- subsidiair 4 dagen hechtenis, terzake van het onder 3 tenlastegelegde veroordeeld tot 45 geldboetes van elk € 660,- subsidiair telkens 13 dagen hechtenis, waarvan telkens € 330,- subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, terzake van het onder 5 tenlastegelegde veroordeeld tot 35 geldboetes van elk € 220,- subsidiair telkens 4 dagen hechtenis, waarvan telkens € 110,- subsidiair 2 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en terzake van het onder 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,- subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep is van de zijde van de verdachte een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens verjaring van de tenlastegelegde overtredingen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte is bij het op tegenspraak gewezen vonnis van 6 juli 2004 van de economische politierechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage veroordeeld, waartegen namens hem op 9 juli 2004 hoger beroep is ingesteld. Alle feiten waarvoor is veroordeeld betreffen overtredingen. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat gedurende de twee jaren volgend op 6 juli 2004 enige daad van vervolging is verricht. De in artikel 70, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht bepaalde termijn van verjaring is derhalve vervuld, zodat het recht tot strafvordering met betrekking tot de hiervoor bedoelde overtredingen is vervallen. Het openbaar ministerie dient derhalve - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius, mr. S.K. Welbedacht en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. M.C. Erskine. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 maart 2007.