ECLI:NL:GHSGR:2007:BA6068

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200300206
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van overtredingen en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Middelburg. De verdachte, een besloten vennootschap, was eerder veroordeeld tot een geldboete van EUR 10.000,-, waarvan EUR 5.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft overtredingen van de Wet op de economische delicten, gepleegd omstreeks 13 februari 2004. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het ontdoen van een partij metaalschroot, verontreinigd met stookolie, aan een andere vennootschap, terwijl zij wist dat deze vennootschap eerder schroot met olie had ontvangen en verwerkt.

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van EUR 5.000,-, waarvan EUR 2.500,- voorwaardelijk. Echter, de verdediging heeft zich beroepen op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, wegens verjaring van de feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de eerste daad van vervolging, de ongedateerde dagvaarding, de verjaring heeft gestuit, maar dat de feiten vóór 19 april 2004 hebben plaatsgevonden. Hierdoor is het recht tot strafvervolging vervallen.

Het hof heeft geoordeeld dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten aan te merken zijn als overtredingen en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde misdrijven. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. Deze uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen in het strafrecht en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003002-06
Parketnummer: 12-739107-05
Datum uitspraak: 28 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank te Middelburg van 18 mei 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
de besloten vennootschap
[verdachte],
gevestigd [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 maart 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een geldboete van EUR 5.000,-, waarvan EUR 2.500,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van EUR 10.000,-, waarvan EUR 5.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde overtredingsvarianten, wegens verjaring van de feiten.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Onder 1 en 2 zijn telkens (economische) misdrijven en overtredingen tenlastegelegd als bedoeld in artikel 1a onder 1 juncto artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten, die telkens zijn gepleegd omstreeks 13 februari 2004.
De verdachte heeft zich door afgifte aan [B.V. 2] ontdaan van een partij metaalschroot verontreinigd met stookolie, zijnde gevaarlijke afvalstoffen. De verdachte wist dat [B.V. 2] eerder schroot met olie had ontvangen en verwerkt. Tevens is door [B.V. 2] aan de verdachte bevestigd dat zij de met stookolie besmeurde partij metaalschroot op grond van haar vergunning mocht overnemen. Dusdoende heeft de verdachte naar het oordeel van het hof niet de opzet gehad tot wetsovertreding, noch bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij handelde in strijd met de wet. Naar het oordeel van het hof zijn de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten, derhalve aan te merken als overtredingen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 70 aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvordering voor alle overtredingen na verloop van twee jaren.
Als eerste daad van vervolging die de verjaring stuitte is aan te merken de ongedateerde dagvaarding, waarvan de verdachte door betekening op 19 april 2006 op de hoogte is gesteld. De feiten, zoals onder 1 en 2 tenlastegelegd, hebben op of omstreeks 13 februari 2004 plaatsgevonden. Nu de feiten dus vóór 19 april 2004 hebben plaatsgevonden, is het recht tot strafvervolging van de onder 1 en 2 tenlastegelegde overtredingen door verjaring vervallen. Het openbaar ministerie dient derhalve niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte te worden verklaard.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Borgesius, mr. S.K. Welbedacht en mr. T.J.P. van Os van den Abeelen, in bijzijn van de griffier mr. E.M.M. Koonings. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2007.