GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 april 2007
Rekestnummer. : 1257-R-06
Rekestnr. rechtbank : F1 RK 05-2153
[appellant],
wonende te Krimpen aan den IJssel,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
procureur mr. E. Kars,
[verweerster],
wonende te Bleiswijk,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Konijnenburg-de Heer.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 13 september 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 13 juni 2006.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 22 september 2006 en 20 maart 2007 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw is bij het hof op 20 maart 2007 op voorhand een pleitnota met aanvullende stukken ingekomen.
Op 28 maart 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. A. Konijnenburg-de Heer. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de vrouw onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde aanvullende pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam. Bij die beschikking is onder meer een door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie bepaald van € 900,- per maand en - voor de periode tot de geboorte van het kind van de man en zijn partner - een uitkering voor haar levensonderhoud van € 2.023,- per maand, voor het eerst te voldoen op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en - met ingang van de dag van de geboorte van het kind van de man en zijn partner - op € 934,- per maand, voor het eerst te voldoen op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand .
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
De echtscheidingsbeschikking is op 12 december 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de man te betalen kinderalimentatie voor de[de [de zoon]derjarige], geboren [in] 2000, verder: [de zoon], alsmede de bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de vrouw.
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, althans te wijzigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] op maximaal € 500,- per maand wordt gesteld en voorts dat de partneralimentatie op nihil wordt gesteld, althans een zondanig bedrag als het hof meent te moeten vaststellen.
3. De vrouw bestrijdt zijn beroep.
4. Het hof destilleert uit het beroepschrift van de man drie geschilpunten, te weten de behoefte van [de zoon], de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.
5. De man betwist in zijn beroepschrift dat [de [de zoon] behoefte heeft aan een kinderbijdrage van € 900,- per maand. Hij stelt dat dit bedrag gezien zijn inkomen en zijn vaste lasten niet binnen de TREMA-normen voor de kosten kinderen valt. De man is van mening dat de vrouw zich een eigen inkomen kan verwerven en dat zij derhalve kan bijdragen in de kosten van [de [de zoon].
6. De vrouw stelt dat de behoefte van [de zoon] in eerste aanleg niet is bestreden, zodat de rechtbank terecht de bijdrage voor [de zoon] op € 900,- heeft bepaald.
7. Ter zitting is - in tegenstelling tot hetgeen in het beroepschrift is gesteld - namens de man uitdrukkelijk verklaard dat de behoefte van [de zoon] niet wordt bestreden. Voor zover tegen de overweging van de rechtbank dat de behoefte van [de zoon] € 900,- per maand is, een grief is gericht, gaat het hof er vanuit dat deze grief als ingetrokken dient te worden beschouwd. Derhalve staat de behoefte van [de zoon] van € 900,- per maand vast.
Behoeftigheid/behoefte van de vrouw
8. De man stelt dat de vrouw niet behoeftig is, omdat zij geacht kan worden een zelfstandig inkomen te genereren. Hij voert hiertoe aan dat de vrouw een opleiding en werkervaring heeft, dat [de zoon] schoolgaand is en na school wordt opgevangen door de ouders van de vrouw. De vrouw heeft volgens de man ook tijdens het huwelijk werkzaamheden verricht en wel in het bedrijf van de man.
9. De vrouw stelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet redelijk is om van de vrouw te verlangen dat zij binnen afzienbare tijd geheel of gedeeltelijk in haar levensonderhoud zal kunnen voorzien. Ter zitting heeft de vrouw nader verklaard dat zij thans leeft van een gering inkomen ter hoogte van ongeveer € 575,- netto per maand en dat zij verder genoodzaakt is geld te lenen bij familie om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoefte.
10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat partijen ten tijde van het huwelijk een aanzienlijke levensstandaard hadden en dat thans, gelet op de gronden van de rechtbank die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van de vrouw niet kan worden verlangd dat zij in eigen levensonderhoud voorziet. Het hof is van oordeel dat de man in appel onvoldoende heeft bestreden dat de vrouw behoefte heeft aan partneralimentatie. Bovendien heeft de man de omvang van de behoefte zoals in de beschikking van de rechtbank tot uitdrukking komt niet gemotiveerd weerlegd. Gelet op het vorenstaande acht het hof het aannemelijk dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten laste van de man, zoals door de rechtbank bepaald.
11. De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Hiertoe voert hij aan dat hij zijn onderneming wegens aanhoudende slechte bedrijfsresultaten heeft verkocht, zodat hij - mede gelet op zijn lasten - thans geen inkomen heeft. Na de schorsing van de mondelinge behandeling, heeft de raadsvrouwe van de man verklaard dat zij tijdens de schorsing contact met de boekhouder van de man heeft gehad en dat die heeft verklaard dat de jaarstukken met enige spoed waren opgesteld en dat derhalve geen rekening is gehouden met de gehele administratie, zodat er omissies in kunnen zitten. De raadsvrouwe van de man heeft het hof dientengevolge om aanhouding van de zaak verzocht, teneinde alsnog correcte financiële gegevens in het geding te brengen, waaronder de stakingsbalans van het bedrijf van de man.
12. Hoewel de raadsvrouwe van de vrouw zich akkoord heeft verklaard met het aanhoudingsverzoek van de wederpartij, ziet het hof geen noodzaak het verzoek te honoreren nu het hof zich genoegzaam acht voorgelicht en van oordeel is dat het op basis van de thans voorliggende stukken een weloverwogen beslissing kan nemen.
13. De vrouw betwist dat de man geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen en stelt dat van de man verlangd kan worden dat hij zijn verdiencapaciteit volledig benut, zodat hij aan zijn verplichtingen jegens haar en [de zoon] kan voldoen.
Ten aanzien van de detentie van de man stelt de vrouw dat het voor risico van de man is dat hij gedetineerd is geraakt en dat zij noch [de zoon] daardoor benadeeld mogen worden.
14. Het hof is - met de vrouw - van oordeel dat van de man verlangd kan worden dat hij zijn volledige verdiencapaciteit benut. De man verdient volgens zijn eigen stellingen de laatste jaren gemiddeld € 80.808,- per jaar. De man is vrachtwagenchauffeur, en gelet op zijn werkervaring in die branche en de contacten die hij daarin naar alle waarschijnlijkheid heeft opgedaan, acht het hof het aannemelijk dat de man zich binnen zeer afzienbare tijd een vergelijkbaar inkomen kan verwerven als hij gewoon was te ontvangen. Voorts is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de man gedetineerd is geweest aan hem zelf te wijten is. De man had zich dienen te onthouden van het plegen van feiten waarvan hij wist, of had behoren te weten dat dit strafbaar is. Nu hij die feiten desalniettemin heeft gepleegd, mag dit niet ten nadele zijn van zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw en [de zoon].
15. Het is het hof verder niet gebleken dat het inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar is. Daartoe heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. De draagkracht van de man wordt derhalve geacht niet te zijn gewijzigd. Het hof is wel van oordeel, dat de man tijd moet worden gegund om zijn verdiencapaciteit daadwerkelijk te herstellen. Ook mede gezien het feit dat de man ter zitting door het hof is medegedeeld dat hij daartoe inspanningen moet verrichten, zal het hof de betalingsverplichtingen van de man laten ingaan op 1 juli 2007.
16. De man heeft ter zitting tenslotte nog verklaard dat zijn persoonlijke situatie in zoverre is veranderd, dat hij thans niet meer met een partner samenwoont, zoals hij in eerste aanleg heeft gesteld en waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden, en dat hij geen bijdrage levert in de kosten van verzorging en opvoeding voor het kind dat hij samen met die voormalige partner heeft gekregen. Mede gelet op deze feiten en omstandigheden, oordeelt het hof dat de man vooralsnog in staat moet worden geacht een alimentatie voor [de zoon] van € 900,- per maand te betalen en een alimentatie voor de vrouw van € 2.023,- per maand, zoals de rechtbank heeft beslist daar waar het de periode betreft waarin het kind van de man en zijn voormalige partner nog niet was geboren.
17. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie voor [de zoon], en ten aanzien van de partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de alimentatie voor [de zoon] op € 934,- per maand en voor de vrouw ten laste van de man op € 2.023,- per maand, beide met ingang van 1 juli 2007, bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en van der Burght, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2007.