2. Het hof overweegt als volgt.
2.1 [verzoekers] verzoeken reeds nu getuigen te horen met betrekking tot stellingen die zich in de hoofdzaak voor bewijs aandienen.
2.2 Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als bedoeld in artikel 186 Rv kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, alsmede op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, dan wel dat toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
2.3 De eerste vraag waarover het hof in de hoofdzaak zal hebben te oordelen, betreft de vraag of de vorderingen van [verzoekers] al dan niet (deels) zijn verjaard. Indien het antwoord op die vraag bevestigend zal zijn
- waarop het hof in de onderhavige procedure niet vooruit kan lopen -, zal het gehouden voorlopig getuigenverhoor voor zover dat op die verjaarde vorderingen betrekking heeft, onnodig hebben plaatsgevonden. [verzoekers] stellen dat het voorlopig getuigenverhoor van belang is in verband met de beoordeling van het verjaringsverweer. Deze stelling kan het hof in de onderhavige procedure niet beoordelen en zal in de hoofdzaak moeten worden bezien. Indien het horen van getuigen alsdan nodig blijkt, zal de opdracht daartoe in de hoofdzaak kunnen worden bevolen. Hetzelfde geldt voor het geval het verjaringsverweer door het hof zal worden verworpen: de getuigen die in het verzoekschrift worden genoemd zijn in de hoofdzaak in het kader van een bewijsaanbod als getuigen voorgedragen en indien bewijsvoering nodig wordt geacht, zullen [verzoekers] kunnen worden toegelaten tot bewijslevering. [verzoekers] hebben geen redenen aangevoerd waarom met het horen van (die) getuigen niet kan worden gewacht op een eventuele bewijsopdracht in de hoofdzaak. Onder deze omstandigheden en in aanmerking nemende de stand van het geding in de hoofdzaak, waarin [verzoekers] en de bank inmiddels ieder een memorie hebben genomen, hebben [verzoekers] thans onvoldoende belang bij het voorlopig getuigenverhoor en acht het hof het in strijd met een goede procesorde het verzoek toe te wijzen voordat in de hoofdzaak duidelijkheid zal zijn verkregen in hoeverre het tot een inhoudelijke behandeling van de vorderingen van [verzoekers] kan komen.
2.4 Voorts stellen [verzoekers] dat afwijzing van het verzoek in strijd is met artikel 6 EVRM, omdat zij een appelmogelijkheid ex artikel 188, tweede lid, Rv missen indien het hof het verzoek afwijst terwijl zij tijdig voor het wijzen van het eindvonnis in de hoofdzaak in eerste aanleg een verzoekschrift ex artikel 186, tweede lid, Rv hebben ingediend. Dit betoog gaat niet op, nu een toe- of afwijzing van het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor niet beslissend is ten aanzien van de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen van [verzoekers] in de hoofdzaak. Voor zover getuigenbewijs beslissend is voor de uitkomst van de zaak kunnen in de hoofdzaak getuigen worden gehoord. Het verzoek tot voorlopig getuigenverhoor zal worden afgewezen. [verzoekers] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Nu de Staat daarom heeft verzocht, zal de kostenveroordeling in zoverre uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.