ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4366

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200678106
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal door verdachte en haar zus met verweren omtrent tolk en verschoningsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij de verdachte en haar zus zijn beschuldigd van winkeldiefstal. De verdachte heeft op 14 juni 2006 zonder tolk een verklaring afgelegd bij de politie, wat door haar raadsvrouw als onrechtmatig werd betwist. De verdediging stelde dat de verklaringen niet voor bewijs gebruikt konden worden omdat er geen tolk aanwezig was en dat de verdachte en haar zus niet op hun verschoningsrecht zijn gewezen. Het hof overweegt dat de verdachte en haar zus al lange tijd in Nederland verblijven en dat zij in staat waren om hun verklaringen in het Nederlands af te leggen. Het hof concludeert dat er geen sprake is van een vormverzuim en dat de verklaringen van de verdachte en haar zus dus wel degelijk gebruikt kunnen worden. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en komt tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een vervangende hechtenis van 20 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische problemen en eerdere veroordelingen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-006781-06
Parketnummer(s): 09-410804-06
Datum uitspraak: 1 mei 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van
27 november 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren onrechtmatig verkregen bewijs
1. Verhoren zonder tolk
Verdachtes raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte en haar zus door de politie zonder bijstand van een tolk zijn gehoord, waardoor, zo begrijpt het hof, deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd en de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
De verdachte en haar eveneens verdachte zus hebben op 14 juni 2006 tegenover de politie zonder bijstand van een tolk een verklaring afgelegd. Na het verhoor heeft de politie diezelfde avond nog, eveneens zonder tolk, de verdachte thuis bezocht. De verdachte heeft toen aangegeven bij haar eerder die dag afgelegde verklaring te blijven.
Gelet op de Richtlijn tolkenbijstand opsporingsonderzoek strafzaken van het College van procureurs-generaal, d.d. 11 juni 1996, in werking getreden op 1 september 1996 (Stcrt. 1996, nr. 168, p. 8), dient in eerste instantie de verbaliserende ambtenaar te beoordelen of de verdachte de Nederlandse taal al dan niet (voldoende) beheerst. Zo niet, dan beslist hij of het verhoor in een andere taal of met behulp van een tolk wordt afgenomen. Bij twijfel of verschil van mening met de verdachte neemt de opsporingsambtenaar contact op met de (hulp)officier van justitie, die dan ter zake beslist.
De vraag die voorligt is, of de verhorende ambtenaren terecht geen tolk hebben ingeschakeld bij de verhoren van de verdachte en haar zus. Bij de vaststelling van de Nederlandse taalbeheersing geldt op grond van genoemde richtlijn een aantal indicatoren, waaraan het hof hierna toetst.
De verdachte en haar zus verblijven blijkens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep al heel lang in Nederland. In hun jeugd zijn zij twee keer gedurende een langere periode teruggekeerd naar Turkije, maar sinds de leerplichtambtenaren haar vader niet meer sommeerden om zijn kinderen in Nederland naar school te sturen, verblijven de verdachte en haar zus al in Nederland. Verdachtes kinderen zijn in Nederland opgegroeid en naar school gegaan; de oudste is nu 27 jaar. Blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 maart 2007, is de verdachte voor het eerst in 1987 in Nederland wegens diefstal in aanraking geweest met justitie, hetgeen zij ter zitting heeft beaamd. De verdachte is vervolgens in de afgelopen jaren meermalen met politie en justitie in aanraking geweest. Ook verdachtes zus is blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 maart 2007 reeds in 1993 wegens diefstal in aanraking gekomen met justitie en in het jaar 2005 opnieuw.
Blijkens de processen-verbaal van verhoor hebben de verdachte en haar zus voorts tegenover de politie niet aangegeven iets niet te begrijpen dan wel zich niet in staat te achten om een verklaring tegenover de politie in de Nederlandse taal af te leggen. Bovendien blijkt uit de processen-verbaal dat de verdachte en haar zus uitgebreid op open vragen hebben geantwoord. Blijkens de vraagstelling en de inhoud van die verklaringen waren zij onmiskenbaar in staat hun eigen lezing van de gebeurtenis te geven en daarin nuances aan te brengen en zich, waar nodig, te verduidelijken. De verdachte is in eerste aanleg en in hoger beroep met bijstand van een tolk ook niet inhoudelijk van haar eerder afgelegde verklaringen afgeweken.
Gezien het voorgaande ziet het hof geen reden waarom de verhorende ambtenaren ambtshalve tot bijstand van een tolk hadden moeten besluiten. Het hof is dan ook van oordeel dat met betrekking tot de verhoren van de verdachte en haar medeverdachte bij de politie geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de desbetreffende processen-verbaal van verhoor van het (eventuele) bewijs zouden dienen te worden uitgesloten dan wel enige andere sanctionering vereist zou zijn. Daarbij overweegt het hof dat ter terechtzitting in eerste aanleg en in appel de verdachte met bijstand van een tolk is gehoord.
2. Wijzen op verschoningsrecht
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van de verdachte en haar zus onrechtmatig zijn verkregen, nu beiden ten onrechte niet tevoren op hun verschoningsrecht ten opzichte van elkaar zijn gewezen, met als gevolg - zo begrijpt het hof - dat deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd en de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Een vermaning ten aanzien van het verschoningsrecht bij het verhoor door opsporingsambtenaren kan ertoe bijdragen dat de gehoorde zich bewust wordt of blijft van het recht dat hem of haar toekomt. Zodoende kan worden tegengegaan dat de gehoorde zich door de druk van de omstandigheden laat verleiden tot een verklaring waarvoor de wetgever hemzelf/haarzelf of derden heeft willen behoeden. De wetgever heeft echter, anders dan bij de plicht tot het geven van de cautie, opsporingsambtenaren niet verplicht om personen die door hen als getuigen worden gehoord uitdrukkelijk te wijzen op de onder omstandigheden bestaande mogelijkheid zich te verschonen van het beantwoorden van bepaalde aan hen gestelde vragen. Van een wettelijk geregeld verhoorvoorschrift is dus geen sprake (vlg. HR 30 augustus 2005, LJN AT7091). Het achterwege blijven van de vermaning dat de gehoorde zich op een verschoningsrecht kan beroepen, maakt die verklaring niet van onwaarde. Van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de desbetreffende processen-verbaal van verhoor van het (eventuele) bewijs zouden dienen te worden uitgesloten, is dan ook evenmin sprake.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft met haar zus kledingstukken in een winkel gestolen. Dergelijk gedrag veroorzaakt veelal financiële schade, overlast en hinder bij de getroffen winkeliers.
De verdachte is blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 22 maart 2007 reeds meermalen ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld.
Blijkens een schrijven van de behandelend psychiater van de verdachte d.d. 10 april 2007 is er bij de verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis met een chronisch depressief beeld, een eetstoornis en kleptomanie. Zij staat sinds januari 2007 bij de psychiater onder behandeling.
Hoewel het hof, gezien verdachtes strafblad, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vindt, zal het hof, gezien de persoon van de verdachte, een werkstraf van navermelde duur op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren, te vervangen door hechtenis voor de tijd van 20 (twintig) dagen voor het geval die taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. W.F. Groos en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Postma. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 mei 2007.