Rolnummer: 22-006843-06
Parketnummer(s): 09-408071-06 en 23-001748-05 (TUL)
Datum uitspraak: 1 mei 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van
30 november 2006 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Sovjetunie) op [geboortedag] 1937,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 17 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van de bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam d.d. 7 juni 2005 opgelegde voorwaardelijke geldboete van EUR 100,=, subsidiair twee dagen hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde acht het hof bewezen dat de treinconducteur als ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening door de verdachte is mishandeld. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
De aangever is blijkens zijn aangifte als hoofdconducteur bij de N.V. Nederlandse Spoorwegen werkzaam en buitengewoon opsporingsambtenaar met betrekking tot de Wet personenvervoer 2000 (hierna: WPV 2000). Gelet op het bij artikel 70 van de WPV 2000 juncto artikel 48 van het Besluit personenvervoer 2000 (hierna: Besluit) bepaalde, alsmede op artikel 71 WPV 2000, was de treinconducteur op grond van artikel 87 WPV 2000 gerechtigd reizigers reeds bij het instappen van de trein te controleren op het bezit van een geldig vervoerbewijs. Toen de verdachte niet aan de controle meewerkte, mocht de conducteur haar vervolgens ingevolge artikel 72, 73 en 98 WPV 2000 juncto artikel 52 en 53 van het Besluit voorschrijven de trein te verlaten met het oog op de bewaking van orde, rust, veiligheid en/of een goede bedrijfsgang.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij de treinconducteur sloeg omdat hij aan haar sjaaltje trok (pvnr. [--]). Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaarde de verdachte dat zij direct ruw door de conducteur werd beetgepakt en de trein werd uitgetrokken, waarna zij zich alleen van hem heeft losgerukt waardoor de mobiele telefoon is gevallen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij door de conducteur stevig bij haar bovenarm werd vastgepakt en dat zij zich daartegen heeft verweerd.
Voor zover een en ander als een beroep op noodweer zou kunnen worden aangemerkt, overweegt het hof het volgende. Gelet op de inconsistentie in verdachtes verklaringen, alsmede gelet op de inhoud van de getuigeverklaring van [een andere treinconducteur] (pvnr. [--]), acht het hof niet aannemelijk dat de treinconducteur zich dusdanig heeft gedragen, dat de verdachte zich daartegen verschoonbaar op de tenlastegelegde wijze mocht verweren.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 300,=, subsidiair zes dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een treinconducteur die haar – daartoe gerechtigd - bij het instappen in de trein om haar vervoerbewijs vroeg, op zijn arm geslagen en hem gekrabd. Toen de conducteur de spoorwegpolitie telefonisch wilde inlichten, sloeg zij hem de telefoon uit handen, waardoor deze werd beschadigd.
Dergelijk gedrag acht het hof ontoelaatbaar. Gelet evenwel op de persoon van de verdachte, waarvan het hof ter zitting een indruk heeft gekregen, acht het hof oplegging van niet meer dan een geheel voorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende reactie.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 2005 onder parketnummer 23-001748-05 is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van EUR 100,=, subsidiair twee dagen hechtenis, met bevel dat die geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het openbaar ministerie, in verband met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, gevorderd dat de proeftijd met één jaar wordt verlengd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
De verdachte heeft de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten immers begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Gelet op de persoon van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden acht het hof het – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - raadzaam om de proeftijd met één jaar te verlengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14f, 23, 24, 24c, 57, 63, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 6 (zes) dagen.
Beveelt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 juni 2005 onder parketnummer 23-001748-05 met een termijn van
1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door mr. S.K. Welbedacht, mr. W.F. Groos en mr. P.H. Holthuis, in bijzijn van de griffier mr. B.A.A. Postma. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 mei 2007.