Rolnummer: 22-004187-06
Parketnummer: 10-690118-05
Datum uitspraak: 17 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken
[appellante], hierna te noemen: de appellante,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1990,
volgens een mededeling van haar vader ter terechtzitting in hoger beroep wonende aan de [woonadres],
ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam van 22 augustus 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte], hierna te noemen: de verdachte,
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 12 december 2006 (in de zaak met parketnummer 10-043920-04 tegen de verdachte), 24 januari 2007 en 17 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal - strekkende tot vrijspraak van de appellante van het ten laste gelegde - en hetgeen door en namens de appellante naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bij verstek veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest, met beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Voorts is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Tegen het vonnis is op 11 juli 2006 door mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht - blijkens de akte rechtsmiddel namens de verdachte, maar volgens de verklaring van de raadsman S.A.S. Jansen ter terechtzitting in hoger beroep namens de appellante - hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de appellante in het ingestelde hoger beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2007 is aannemelijk geworden dat een andere persoon dan appellante, genaamd [X], geboren op 1 januari 1987 te [geboorteplaats] (Joegoslavië), zich bij haar aanhouding ter zake van de ten laste gelegde feiten van de persoonsgegevens (naam en geboortedatum) van de appellante heeft voorzien, waarbij zij haar eigen geboorteplaats [geboorteplaats] heeft opgegeven. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
1. In het dossier bevindt zich het proces-verbaal van de op 12 december 2006 gehouden terechtzitting van het hof in de zaak met parketnummer 10-043920-04, inhoudend de verklaring van de als getuige gehoorde verbalisante N.L.M. Spa, onder meer inhoudend - samengevat weergegeven - dat zij rond de maand juli 2004 de identiteit van de aangehouden verdachte heeft vastgesteld aan de hand van identiteitspapieren: de verdachte zou zijn geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië). Deze gegevens zijn verbonden aan de bij die gelegenheid afgenomen vingerafdrukken en een foto, door het hof gemerkt A.
2. Voorts bevindt zich in het dossier een proces-verbaal d.d. 13 april 2007, nr. 2007128528-01, opgemaakt door mevrouw A. Kleijn Hesselink, vakspecialist Dactyloscopie & DNA, die heeft verklaard dat zich in de verzameling van vingerafdrukken op de naam van [appellante], geboren [geboortedag] 1990, twee dactyloscopische signalementen bevinden, opgenomen op 6 juli 2004 en 15 april 2005, die met elkaar overeenkomen. Zij vermeldt voorts dat de bij deze vingerafdrukken behorende persoon ook gebruik heeft gemaakt van de naam [X], geboren op 1 januari 1987 te [geboorteplaats] (Joegoslavië). Het hof neemt aan dat de beide vingersporen zijn afgenomen in verband met de strafzaken met de parketnummers 10-043920-04 en 10-690118-05, zodat aannemelijk is dat de beide feiten door dezelfde verdachte zijn gepleegd.
3. Vast staat dat de appellante op 6 juli 2006 in een thans niet behandelde zaak is aangehouden. De appellante heeft dat ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2007 zelf erkend en haar huidige raadsman heeft verklaard zijn cliënte van die voorgeleiding, waarbij zij door een kantoorgenoot werd bijgestaan, te kennen.
4. De tijdens de inverzekeringstelling in die zaak genomen en zich in het dossier bevindende foto (door het hof gemerkt B) vertoont, naar het hof uit eigen waarneming verklaart, een duidelijke gelijkenis met appellante, en geen gelijkenis met de foto uit juli 2004 (zoals gezegd door het hof gemerkt A).
5. De vader van de appellante heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het meisje dat is afgebeeld op de foto (door het hof gemerkt A), niet de appellante is, maar een ex-vriendin van zijn zoon, genaamd [X]. Hij heeft voorts verklaard het meisje dat is afgebeeld op de foto, door het hof gemerkt B, te herkennen als de appellante.
6. Uit door de verdediging overgelegde stukken is aannemelijk geworden dat appellante inderdaad in [geboorteplaats] (Duitsland) is geboren. Ter zitting is gebleken dat zij redelijk Nederlands en Duits spreekt, maar niet dat zij de Servische of Kroatische taal beheerst. In dit verband is van belang dat de verdachte in de zaken met de parketnummers 10-043920-04 en 10-690118-05 steeds met een tolk moest worden gehoord.
Nu zeer aannemelijk is dat appellante niet de verdachte is die in de onderhavige zaak is veroordeeld, heeft zij hoger beroep ingesteld tegen een niet op haar betrekking hebbend vonnis. Daarom dient zij in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Verklaart de appellante niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein,
mr. H.W.J. de Groot en mr. M.L.A. Filippini, in bijzijn van de griffier mr. W.R. van Hattum.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 april 2007.