ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3826

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2200357306
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs en herkenning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 24 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam. De verdachte, geboren in 1983, was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, maar de officier van justitie had hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde een stadionverbod.

Het hof heeft op basis van eigen waarneming vastgesteld dat de verdachte gelijkenis vertoont met een persoon op beeldmateriaal dat betrekking heeft op openlijk in vereniging gepleegd geweld. Echter, het hof was niet overtuigd dat de verdachte daadwerkelijk de persoon op de foto's was, mede door het ontbreken van een positieve herkenning door een getuige die ter plaatse was tijdens de geweldpleging. De verdachte ontkende het tenlastegelegde en er was geen ander overtuigend bewijs van zijn betrokkenheid.

Het hof concludeerde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. Dit arrest is uitgesproken in de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003573-06
Parketnummer(s): 10-900171-05
Datum uitspraak: 24 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 20 juni 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 10 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het tenlastegelegde tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde een stadionverbod voor de duur van één jaar met meldingsplicht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee - voor wat de gronden betreft - niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof stelt op grond van eigen waarneming weliswaar vast dat de verdachte gelijkenis vertoont met de waar te nemen persoon op het ter terechtzitting vertoonde beeldmateriaal alsmede het daarvan afgeleide fotomateriaal betrekking hebbende op het openlijk in vereniging gepleegde geweld, doch is, mede gelet op het ontbreken van een positieve herkenning van de verdachte door een getuige die ten tijde van de geweldpleging zelf ter plaatse aanwezig is geweest, niet overtuigd van het feit dat de waar te nemen persoon op de foto's ook daadwerkelijk de verdachte is. Nu de verdachte het tenlastegelegde ontkent en bij het ontbreken van nader onderzoek, in het bijzonder naar het bezit door de verdachte van kledingstukken die op voornoemd beeld- en fotomateriaal waarneembaar is, geen ander overtuigend (ondersteunend) bewijs van zijn betrokkenheid voorhanden is, kan niet buiten redelijk twijfel worden vastgesteld dat hij het tenlastegelegde heeft begaan.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. B.A. Stoker-Klein,
mr. Chr.A. Baardman en mr. E.P.J. Myjer,
in bijzijn van de griffier mr. C.B. Jans.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 april 2007.
Mr. E.P.J. Myjer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.