Rolnummer: 22-005020-06
Parketnummer: 09-925361-06
Datum uitspraak: 19 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 15 augustus 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in [detentie-adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
5 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 (impliciet) primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 (impliciet) subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld, te weten tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest terzake van het onder 1 (impliciet) subsidiair en 2 tenlastegelegde, en tot een geldboete van EUR 150,= terzake van het onder 3 tenlastegelegde. Omtrent de vordering van de benadeelde partij c.q. het inbeslaggenomen voorwerp is beslist als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Naar het oordeel van het hof is - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en het standpunt van de raadsvrouw van de verdachte op dit punt - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder
1 (impliciet) primair is tenlastegelegd zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet) subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 (impliciet) subsidiair bewezenverklaarde:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte de stelling betrokken dat verdachte heeft geschoten op [aangever] uit zelfverdediging. Ter ondersteuning van dit noodweer-verweer beroept zij zich op de verklaringen van de verdachte, nadat hij is gaan verklaren op 1 juni 2006, waaruit in haar visie als enige aannemelijk is dat verdachte zich in een noodweer-situatie bevond. Hiertoe voert de raadsvrouw verder het volgende aan. Verdachte had ruzie met [aangever], een goede bekende van hem, en werd door deze in het gezicht gespuugd. Verdachte voelde zich beledigd en zwaar bedreigd, maar pas op het moment dat [aangever] naar achter stapte en naar zijn wapen greep - verdachte was er toen van overtuigd dat hij door [aangever] zou worden neergeschoten - heeft verdachte zijn wapen gepakt en zo snel als hij kon geschoten. Aangezien daarna aan niets was te zien dat [aangever] was geraakt, bevond verdachte zich nog steeds in dezelfde gevaarlijke situatie en schoot hij nogmaals. De getuigenverklaringen van derden, alsmede de verklaring van aangever [aangever] acht de verdediging om redenen als uiteengezet in de pleitaantekeningen onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs. Wat betreft het tweede schot is subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces.
Het hof acht de door en namens verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden ter ondersteuning van zijn noodweerverweer niet aannemelijk.
Bij zijn inverzekeringstelling, bij de eerste drie politieverhoren en bij zijn inbewaringstelling heeft verdachte elke betrokkenheid bij de schietpartij op [aangever] ontkend. Nadat hem was medegedeeld dat getuigen hem als dader benoemden heeft hij op 1 juni 2006 verklaard dat hij de dader was van de schietpartij en dat hij twee keer had geschoten. Verdachte heeft toen verklaard dat hij, toen hij buiten voor de deur van '[horecagelegenheid]' stond, plotseling door [aangever] in zijn gezicht werd gespuugd, dat hij zich ernstig beledigd voelde, dat hij hier zo boos over was geworden dat hij voordat hij er erg in had [aangever] had neergeschoten. Verdachte verklaarde dat hij dit had gedaan omdat hij bang was dat [aangever] hem zou neerschieten. Dit omdat hij wist dat [aangever] altijd een wapen bij zich droeg.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard, dat [aangever] en hij al lange tijd ruzie met elkaar hadden. Het spugen was de druppel die de emmer deed overlopen. Verdachte weet dat [aangever] en zijn maten altijd een vuurwapen bij zich hebben. Daarom nam hij aan dat [aangever] een wapen wilde trekken, toen hij na het spugen zag dat [aangever] twee stappen achteruit deed. Verdachte schoot van een afstand van ongeveer 3,5 meter op [aangever]. Hij schoot twee keer achter elkaar, omdat hij na het eerste schot een schot van hem terugverwachtte. Nadat verdachte werd voorgehouden dat [aangever] ook een inschotopening heeft in de onderrug heeft verdachte verklaard dat het kan zijn dat [aangever] zich omdraaide nadat hij het eerste schot had gelost. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat de schietpartij niet heeft plaatsgevonden vóór de bar '[horecagelegenheid]', maar nadat de verdachte vanaf de [A-straat] rechtsaf een stukje de [B-straat] was ingelopen, op een plek die hij heeft aangekruist op een ter terechtzitting gemaakte tekening. Deze verklaring van verdachte klopt niet met zijn eerdere verklaring en vindt bovendien geen steun in de verklaringen van de getuigen en in de plaats waar de patroonhulzen bij het technisch onderzoek zijn aangetroffen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte voorts verklaard dat [aangever] van de overkant van de straat vanuit de richting van de [C-straat] naar hem toe kwam lopen, dat [aangever] hem uitschold en bedreigde in het Nederlands en Papiaments en dat hij bij [aangever] iets onder zijn T-shirt zag. Hij werd door [aangever] bespuwd. [aangever] deed een stap naar achteren. Verdachte had niet genoeg reactietijd om te af te wachten of hij zou worden beschoten. Verdachte heeft geschoten op [aangever] op een afstand van 1,5 meter. Voor verdachte was het duidelijk dat [aangever] hem wilde vermoorden. Na doorvragen heeft verdachte verklaard dat [aangever] zijn hand bij zijn T-shirt, bij zijn broeksband had en dat verdachte daar een zwart handvat in de broeksband zag, althans dat hij daarvóór in de '[horecagelegenheid]'-bar op het toilet een ontmoeting had gehad met [aangever], welke ontmoeting was uitgelopen op een schermutseling, waarbij hij in de broeksband van [aangever] het zwarte handvat van een wapen had waargenomen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte over de gang van zaken ongeloofwaardig nu hij gaandeweg afhankelijk van de stand van het onderzoek daaraan steeds meer onderdelen en details toevoegt terwijl hij niet duidelijk maakt waarom hij niet eerder daarover heeft verklaard of eerder anders heeft verklaard. In geen van de andere getuigenverklaringen is steun te vinden voor het bespuwen van verdachte door [aangever] maar hooguit dat er woorden zijn gewisseld, noch dat [aangever] naar achteren is gestapt. Geen getuige bevestigt dat [aangever] zijn hand bij zijn broeksband had of dat hij een wapen had. Vast is komen te staan dat [aangever] buiten niet slechts een T-shirt droeg, maar gekleed ging in een overhemd en jack. De getuige [getuige 1] verklaart dat er wat geschreeuwd en geduwd werd en dat verdachte zijn pistool trok en schoot. De getuige [getuige 2], die verderop in de [B-straat] stond zag [aangever] in zijn richting komen lopen en zag dat verdachte op [aangever] toeliep, tegen [aangever] schreeuwde, dat verdachte boos klonk, bewegingen maakte met zijn armen en er opgefokt uitzag. [getuige 2] zag dan opeens dat verdachte een pistool in zijn hand had en op [aangever] schoot. Verdachte stond schuin voor [aangever]. [aangever] liep door in de richting van [getuige 2] en verdachte schiet nogmaals op [aangever]. Verdachte liep op dat moment achter [aangever], aldus [getuige 2], die het goed kon zien. Van enige dreiging van [aangever] met een wapen is niet gebleken. Bij [aangever] is ook geen wapen aangetroffen. Anders dan de verdediging acht het hof deze getuigenverklaringen betrouwbaar. Er zijn derhalve geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die wijzen op een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van de verdachte. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Dit brengt eveneens mee dat ook het subsidiaire beroep op noodweerexces moet worden verworpen, waartoe bovendien nog wordt overwogen, dat [aangever] zich ten tijde van het tweede schot volgens de getuigenverklaring van [getuige 2] van verdachte af bewoog en zoals ook uit de schotverwonding blijkt, intussen met de rug naar verdacht was gekeerd, hetgeen aan een geslaagd beroep op noodweerexces in de weg staat.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot vrijspraak van de verdachte terzake van het onder 1 (impliciet) primair tenlastegelegde en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 (impliciet) subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde tot straffen overeenkomstig de rechtbank in het vonnis d.d. 15 augustus 2006 heeft opgelegd.
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft, zonder enige aanleiding van betekenis, tweemaal met het pistool - dat hij al de gehele avond geladen bij zich droeg - op korte afstand op het slachtoffer geschoten, die daarbij in de buik en in de rug werd geraakt, tengevolge waarvan hij ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het is slechts aan het toeval te danken dat de verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft verwond. Tegen dergelijk handelen dient hard te worden opgetreden, nu dit getuigt van een fundamenteel gebrek aan eerbied voor andermans lichamelijke integriteit. Delicten als de onderhavige dragen bovendien een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen bij de burgers, waaronder de mensen die in de nabijheid van de schietpartij aanwezig waren op straat, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Voorts heeft de verdachte naast dit pistool een vlindermes voorhanden gehad. Het bij zich hebben van dergelijke wapens brengt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich.
Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte geen enkel blijk heeft gegeven van inzicht in het strafwaardige karakter van zijn bewezenverklaarde handelen, zodat voor herhaling valt te vrezen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 5 december 2006, reeds eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een passende en geboden reactie vormen.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23(oud), 24, 24c, 36f, 45, 57, 62, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27 (oud), 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet) primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 (impliciet) subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van het onder onder 1 (impliciet) subsidiair en 2 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder onder 3 bewezenverklaarde:
veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 3 (drie) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Ritter,
mr. J. Kramer en mr. S. van Dissel,
in bijzijn van de griffier mr. L. Hansman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 april 2007.