ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3311

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-000351-07
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de termijn voor hoger beroep en de ontvankelijkheid van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 4 april 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugverwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte was eerder door de politierechter in de rechtbank te Dordrecht veroordeeld en had tegen dat vonnis beroep in cassatie ingesteld. De kern van de zaak betreft de vraag of de verdachte ontvankelijk is in zijn hoger beroep, gezien de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep. De verdachte had op 16 september 2004 de mededeling van uitspraak ontvangen, maar heeft pas op 8 oktober 2004 hoger beroep ingesteld. Het hof overweegt dat de verdachte, ondanks zijn ziekmelding op 9 juli 2004 en de mededeling dat hij nader bericht zou ontvangen, niet de zekerheid heeft kunnen ontlenen dat de behandeling van zijn zaak zou worden aangehouden. Het hof concludeert dat de verdachte niet tijdig in hoger beroep is gekomen, waardoor hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, en het hof heeft deze conclusie bevestigd. De zaak illustreert de strikte toepassing van de wettelijke termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een hoger beroep. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat de omstandigheden niet voldoende waren om de overschrijding van de termijn te verontschuldigen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000351-07
Parketnummer(s): 11-015103-04
Datum uitspraak: 4 april 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
enkelvoudige kamer voor strafzaken
Arrest
na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 28 juni 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
De politierechter in de rechtbank te Dordrecht heeft bij vonnis van 9 juni 2004 de verdachte tot straf veroordeeld.
In hoger beroep heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 28 juni 2004 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
De beslissing daarover heeft het hof op de navolgende grond gebaseerd:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hieromtrent aangevoerd dat hij zich op 9 juli 2004 telefonisch heeft ziek gemeld bij de rechtbank te Dordrecht. Tijdens dit gesprek zou hem zijn medegedeeld dat hij nader bericht zou ontvangen, doch niet dat die hoe dan ook zou neerkomen op een aanhouding.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Aan het gesprek met een medewerker van de griffie van de rechtbank heeft de verdachte niet de zekerheid kunnen ontlenen dat de behandeling van zijn zaak zou worden aangehouden. Het was derhalve aan de verdachte zelf om informatie in te winnen omtrent de afloop of de mogelijke verdere behandeling van zijn zaak. Daar de verdachte dit heeft nagelaten en eerst na het verstrijken van de wettelijke termijn op 8 oktober hoger beroep heeft ingesteld, heeft hij zijn hoger beroep te laat ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdachte heeft tegen dat arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 10 oktober 2006 het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
Op de beslissing van het hof heeft de Hoge Raad der Nederlanden onder meer overwogen:
Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.
Blijkens de weergegeven overwegingen van het hof heeft het hof kennelijk vastgesteld dat de verdachte zich op 9 juli 2004 telefonisch heeft ziek gemeld bij de rechtbank te Dordrecht en dat in dat gesprek door een medewerker van de griffie aan de verdachte is medegedeeld dat hij nader bericht zou ontvangen. In aanmerking genomen dat de verklaring van de verdachte onder meer inhoudt dat hem bij die gelegenheid tevens is gezegd dat hij op een ander tijdstip terug zou moeten komen, is het oordeel van het hof dat de verdachte aan het gesprek met genoemde medewerker "niet de zekerheid heeft kunnen ontlenen" dat de behandeling van zijn zaak zou worden aangehouden, niet zonder meer begrijpelijk.
Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 4 april 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep, daartoe stellende dat de mededeling uitspraak op 16 september 2004 aan de verdachte in persoon is uitgereikt en dat de brief van verdachte tot het instellen van het rechtsmiddel op 8 oktober 2004 bij de griffie van de rechtbank is ingekomen.
Door en namens de verdachte is aangevoerd dat de mededeling uitspraak op een latere datum dan vermeld op die akte aan de verdachte is uitgereikt en dat verdachte ten spoedigste na die uitreiking zijn brief tot het instellen van het rechtsmiddel aan de griffie heeft doen toekomen zodat hij derhalve ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep.
Het hof overweegt hieromtrent.
Blijkens de akte mededeling uitspraak is op 16 september 2004 de mededeling uitspraak aan de verdachte uitgereikt. De verdachte heeft die akte van uitreiking met zijn handtekening bekrachtigd. Blijkens een datum stempel op die akte is die akte van uitreiking op 21 september 2004 bij het parket te Dordrecht ingekomen. Gelet op tijd die gelegen is tussen de datum van uitreiking en de binnenkomst van die akte bij het parket is het door en namens verdachte gestelde niet aannemelijk geworden.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte was op 16 september 2004 bekend met het vonnis waarvan beroep omdat op die datum de mededeling uitspraak aan de verdachte is uitgereikt.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen hierna in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 8 oktober 2004 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ook indien als datum instellen hoger beroep de binnenkomst van de brief ten parkette wordt aangenomen, blijkens het stempel zijnde 6 oktober 2004, heeft de verdachte niet tijdig hoger beroep ingesteld.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Silvis, in bijzijn van de griffier T. van Pelt.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 april 2007.