ECLI:NL:GHSGR:2007:BA3306

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
22-005485-06
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam inzake onrechtmatigheid van verkregen bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 28 maart 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam, dat op 19 september 2006 was gewezen. De verdachte, geboren in 1962, was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van EUR 500, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan EUR 200 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de rechtmatigheid van het verkregen bewijs ter discussie werd gesteld. De raadsman van de verdachte betoogde dat het onderzoek aan de kleding van de verdachte en in zijn auto onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zou zijn geweest. Het hof heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk een redelijk vermoeden bestond, gebaseerd op een melding van schoten en de daaropvolgende aanhouding van de verdachte in een witte BMW. Het hof verwierp het verweer van de verdachte en oordeelde dat het bewijs rechtmatig was verkregen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte alsnog veroordeeld tot een geldboete van EUR 490, met een vervangende hechtenis van 9 dagen bij gebreke van betaling. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening is gehouden met zijn draagkracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005485-06
Parketnummer(s): 10-662335-06
Datum uitspraak: 28 maart 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 19 september 2006 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 maart 2007.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van EUR 500, subsidiair 10 dagen hechtenis, waarvan EUR 200, subsidiair 4 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat het door de verbalisanten verrichte onderzoek aan verdachtes kleding en in de personenauto van verdachte onrechtmatig is geweest, omdat er ten aanzien van de verdachte geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestond. Deze onrechtmatigheid zou naar stelling van de raadsman moeten leiden tot uitsluiting van elk daaruit voortvloeiend bewijs en derhalve tot vrijspraak.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het proces-verbaal van aanhouding, d.d. 31 augustus 2005 van de politie Rotterdam-Rijnmond met proces-verbaalnummer 2005303007-6, blijkt dat er bij de meldkamer van regio Rotterdam-Rijnmond een melding was binnengekomen dat een man een twintigtal schoten zou hebben gehoord nabij het Schuttersveld te Rotterdam, direct waarna een witte cabriolet van het merk BMW met hoge snelheid zou zijn weggereden. De daar ter plaatse gekomen verbalisanten hoorden vervolgens dat collega's in een politiemotorvoertuig een witte cabriolet van het merk BMW zagen rijden op de Hoofdweg te Rotterdam. De betreffende personenauto is tot stilstand gebracht; de verdachte behoorde tot de inzittenden en werd aangehouden.
Bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - leveren naar het oordeel van het hof een redelijk vermoeden op dat door een of meer inzittenden van bedoelde BMW een overtreding van de Wet wapens en munitie was begaan, zodat - gelet op het bepaalde in artikel 8 lid 3 van de Politiewet respectievelijk 51 van de Wet wapens en munitie - geen sprake is van onrechtmatigheid van de fouillering van verdachte en/of van de doorzoeking van verdachtes personenautoauto, waarbij het mes en het stroomstootwapen zijn aangetroffen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van ? 500,-, waarvan ? 200 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden is.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23(oud), 24, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van EUR 490,00 (vierhonderdnegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 9 (negen) dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Oosterhof,
mr. G.P.A. Aler en mr. H.M.A. de Groot,
in bijzijn van de griffier mr. W.S. Korteling.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 maart 2007.
Mr. W.S. Korteling is buiten staat dit arrest te ondertekenen.