Uitspraak: 9 februari 2007
Rolnummer: 05/1130
Zaaknummer rechtbank: 586536-04-33282-14-db
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
[WERKNEMER],
wonende te [X],
appellant,
hierna te noemen: [Werknemer],
procureur: mr. M. Boender-Radder,
VALMO TEGELPROJECTEN B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Valmo,
niet verschenen.
Bij exploot van 20 mei 2005 is [Werknemer] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 11 maart 2005 (op het voorblad staat ten onrechte 11 maart 2004) door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen. [Werknemer] heeft bij memorie van grieven (met producties) twee grieven opgeworpen. Valmo is niet verschenen. Tot slot heeft [Werknemer] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder "De vaststaande feiten" een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [Werknemer], geboren op 6 mei 1943, is op 1 januari 1978 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Valmo op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 3.163,36 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. [Werknemer] was werkzaam in de functie van calculator/inkoper.
2.2 Bij brief van 12 februari 2004 heeft het CWI aan Valmo toestemming verleend het dienstverband met [Werknemer] op te zeggen. Deze toestemming was als volgt gemotiveerd:
"Ik heb daarbij overwogen dat door u als ontslaggrond is aangevoerd dat bedrijfseconomische redenen tot het nemen van maatregelen in de personele sfeer nopen.
Ter adstructie van één en ander heeft u relevant cijfermateriaal alsmede een uiteenzetting van de wijze van bedrijfsvoering na ontslag van betrokkene aan mij overgelegd.
Betrokkene heeft het door u gestelde gemotiveerd weersproken en stelt daarbij met name dat ontslag gezien lengte dienstverband en leeftijd, - betrokkene zou met ingang van medio 2005 de VUT-gerechtigde leeftijd hebben bereikt- onredelijk moet worden geacht.
Na bestudering van de door partijen aan mij overgelegde stukken is voor mij de aanwezigheid van de bedrijfseconomische noodzaak tot het nemen van maatregelen in de personele sfeer afdoende komen vast te staan. Nu mij tevens is gebleken dat onverkorte toepassing van het anciënniteitbeginsel evenmin aan ontslag in de weg kan staan, immers in de gewijzigde opzet van de onderneming keert de functie van betrokkene niet meer terug, rest mij niets anders dan u mijn toestemming te verlenen.
Toestemming mijnerzijds tot ontslag van betrokkene acht ik derhalve niet onredelijk en niet onbillijk."
2.3 Valmo heeft de arbeidsovereenkomst met [Werknemer] opgezegd tegen (uiteindelijk) 12 juli 2004.
2.4 [Werknemer] heeft vervolgens Valmo gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat het door Valmo aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is, alsmede de veroordeling van Valmo om bij wijze van schadevergoeding aan hem te voldoen een bedrag van € 140.000,--, dan wel een ander door de rechtbank te bepalen bedrag, met veroordeling van Valmo in de kosten van de procedure.
2.5 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [Werknemer] afgewezen en [Werknemer] in de proceskosten veroordeeld.
3.1 De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2 In geschil is de vraag of Valmo de arbeidsovereenkomst op kennelijk onredelijke wijze in de zin van artikel 7:681 BW heeft opgezegd. [Werknemer] meent dat dit het geval is, omdat het ontslag hem niet valt te verwijten, sprake is van een lang dienstverband (26 jaar) en het ontslag heeft plaatsgevonden zonder toekenning van enige vergoeding, terwijl hij gelet op zijn leeftijd (ten tijde van het ontslag was hij 61 jaar) niet of nauwelijks kans heeft in het arbeidsproces terug te keren. Naar zijn mening moet worden geoordeeld dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:681, lid 2 sub b BW. Valmo heeft immers niet met cijfers onderbouwd dat haar voorbestaan in gevaar komt bij het uitbetalen van een ontbindingsvergoeding aan hem. Dat de bedrijfsvoering door de rechtsvoorganger van Valmo in de jaren direct voorafgaande aan de bedrijfsovername (per 1 januari 2003, dan wel 1 januari 2004) door Valmo verliesgevend is geweest, doet naar zijn mening niet ter zake, relevant zijn de cijfers van na de overname en die zijn door Valmo niet in het geding gebracht. Zijn nadeel bij het ontslag becijfert hij op € 50.830,-- netto.
3.3 Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat het ontslag [Werknemer] niet is te verwijten. Anders dan door [Werknemer] is betoogd, maakt dit het ontslag niet kennelijk onredelijk omdat geen schadevergoeding is toegekend. Ook niet wanneer, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een lang dienstverband. De omstandigheid dat bij een ontbinding een "neutrale" ontslaggrond doorgaans gepaard gaat met een ontslagvergoeding maakt dit niet anders.
3.4 (De rechtsvoorgangster van) Valmo heeft aan haar ontslagaanvraag ten grondslag gelegd, dat een reorganisatie noodzakelijk was om het bedrijf weer financieel gezond te maken en dat door de reorganisatie de functie van [Werknemer] is komen te vervallen. Voor de nieuw ontstane functie achtte Valmo [Werknemer] minder geschikt, omdat hij – anders dan zijn collega Blansjaar – geen kennis had van administratie en automatisering. Naast maatregelen in de personele sfeer waren ook andere kostenbesparende maatregelen noodzakelijk. Door [Werknemer] is de noodzaak van de getroffen maatregelen niet gemotiveerd weersproken. Daarmee staat vast dat Valmo een duidelijk belang had bij opzegging van de arbeidsovereenkomst van [Werknemer] zonder een daaraan verbonden vergoeding. Het hof volgt [Werknemer] niet voor zover hij meent dat hiervan alleen sprake is als is aangetoond dat het verstrekken van een vergoeding de continuïteit van het bedrijf in gevaar brengt.
3.5 Tegenover dit belang van Valmo staat het belang van [Werknemer], wiens kansen op de arbeidsmarkt – gezien zijn leeftijd en mogelijk wat eenzijdige arbeidsverleden – niet al te groot mogen worden ingeschat. Bij een afweging van beide belangen is niet sprake van een zodanige onevenredigheid, dat geoordeeld moet worden dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [Werknemer] in beginsel tot zijn 65e aanspraak kan maken op loongerelateerde WW-uitkering. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden zijn door [Werknemer] niet gesteld.
3.6 Een en ander betekent dat de grieven falen en het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. [Werknemer] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
- bekrachtigt het vonnis van 11 maart 2005 door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Rotterdam, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [Werknemer] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Valmo begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, M.J. van der Ven en J.W. van Rijkom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2007 in bijzijn van de griffier.